jnen.
"Wij moeten terugkeeren," riep ik, "en den weg naar den Sneffels weder
inslaan. God schenke ons de noodige krachten om weder naar den rand
van den krater te klimmen!"
"Terugkeeren!" zeide mijn oom op een toon, als of hij eerder zich
zelven dan mij antwoordde.
"Ja, terugkeeren en wel zonder een oogenblik te verliezen."
Nu volgde een vrij lang stilzwijgen.
"Zoo hebben dan, Axel!" hernam de professor op een vreemden toon, "deze
enkele droppelen waters u geen moed en vastberadenheid geschonken?"
"Moed!"
"Ik zie u nog even ternedergeslagen als van te voren en nog spreekt
gij wanhopende taal!"
Met welk een man had ik toch te doen en welke plannen vormde zijn
stoutmoedige geest nu nog?
"Hoe! wilt gij dan niet?...."
"Van deze onderneming afzien op het oogenblik, dat alles een goeden
uitslag voorspelt? Nooit!"
"Moeten wij ons dan voorbereiden om te sterven?"
"Neen, Axel! neen! vertrek. Ik wil uw dood niet! Laat Hans u
vergezellen. Laat mij alleen!"
"U verlaten!"
"Laat mij alleen, zeg ik u! Ik ben deze reis begonnen, ik zal haar
tot het einde volbrengen of niet terugkeeren. Ga heen, Axel, ga heen!"
Mijn oom was, zoo sprekende, in een uiterst opgewonden toestand. Zijne
stem, die een oogenblik aangedaan was geweest, werd weder ruw en
dreigend. Hij worstelde met eene sombere geestkracht tegen het
onmogelijke! Ik wilde hem niet achterlaten op den bodem van dezen
afgrond, en aan den anderen kant spoorde de zucht tot zelfbehoud mij
aan om hem te ontvluchten.
De gids woonde dit tooneel met zijne gewone onverschilligheid bij. Hij
begreep echter wel, wat er tusschen zijne beide reisgenooten plaats
had; onze gebaren wezen genoeg den verschillenden weg aan, waarop ieder
onzer den anderen trachtte mede te troonen; maar Hans scheen weinig
belang te stellen in de vraag, waarbij zijn leven op het spel stond;
hij was gereed om te vertrekken, als het sein daartoe werd gegeven,
gereed ook om te blijven, als zijn meester het verlangde. Had ik mij
nu maar verstaanbaar voor hem kunnen uitdrukken! Mijne woorden, mijne
zuchten, mijn toon zouden dit koele schepsel geroerd hebben. Die
gevaren, welke de gids niet scheen te vermoeden, zou ik hem aan
het verstand gebracht hebben en doen voelen en tasten. Met ons
beiden zouden wij misschien den stijf hoofdigen professor overtuigd
hebben. Des noods zouden wij hem gedwongen hebben om naar den top
van den Sneffels terug te keeren!
Ik naderde Hans. Ik legde mijne ha
|