s niet in de gedachte gekomen zijn. Niets was gevaarlijker dan
een krachtige stoot tegen dit gebeente des aardbols. Hoe licht kon er
eene instorting plaats hebben, die ons verpletterde! Hoe licht kon
de stroom, zich een weg door de rots banende, ons medeslepen! Die
gevaren waren geenszins denkbeeldig; maar de vrees voor instorting
of overstrooming kon ons nu niet tegenhouden, en onze dorst was zoo
hevig, dat wij om hem te stillen zelfs in het bed van den oceaan
zouden gegraven hebben.
Hans begon dat werk, dat mijn oom noch ik zouden volvoerd hebben. Daar
het ongeduld onze hand bestuurde. Zou de rots onder onze onbezonnen
slagen verbrijzeld zijn. De gids integendeel, bedaard en gematigd,
verdunde langzamerhand de rots door eene reeks van lichte, gedurig
herhaalde slagen, en maakte zoo eene opening van een halven voet
wijd. Ik hoorde het toenemende geraas van den stroom en meende reeds
te gevoelen, hoe het weldadige water mijne lippen bevochtigde.
Weldra drong het breekijzer twee voet diep in den granietmuur; het
werk duurde reeds meer dan een uur; ik kromp ineen van ongeduld! Mijn
oom wilde tot groote middelen zijne toevlucht nemen. Ik had moeite
om hem tegen te houden. Reeds greep hij zijn breekijzer, toen zich
plotseling een gefluit deed hooren. Een waterstraal spoot uit den
muur tegen den anderen wand aan.
Hans door den schok half omgeworpen, kon een kreet van pijn niet
bedwingen. Ik begreep waarom, toen ik, mijne handen in de vloeistof
stekende, op mijne beurt een geweldig geschreeuw aanhief: de bron
was kokend heet.
"Water van honderd graad!" riep ik.
"Welnu! het zal bekoelen", antwoordde mijn oom.
De gang werd gevuld met damp, terwijl eene beek zich vormde en zich
in de onderaardsche kronkelingen verloor; kort daarna schepten wij
er onzen eersten mondvol uit.
O! welk een genot! welk eene onuitsprekelijke zaligheid! Wat was dit
voor water? Van waar kwam het? Dat maakte niets uit. Het was water
en hoewel nog warm, riep het toch het bijna ontvlodene leven weder
terug. Ik dronk zonder ophouden, zelfs zonder te proeven.
Eerst na een oogenblik van geneugte riep ik uit:
"Het is ijzerhoudend water!"
"Dat is uitmuntend voor de maag," antwoordde mijn oom, "en bevorderlijk
voor de mineraalvorming! Deze reis is zoo goed als eene naar Spa
of Toeplitz!"
"O! wat smaakt het lekker!"
"Ik geloof het wel, het is ook water, dat twee uur gaans onder de
aarde geput is; het heeft een inktsmaak, die volstrekt n
|