n ik mij omkeerde, dat ik alleen was.
"Goed," dacht ik, "ik heb te hard geloopen, of Hans en mijn oom hebben
zich onderweg opgehouden. Kom, ik ga ze opzoeken. Gelukkig stijgt de
weg merkbaar."
Ik keerde terug. Ik liep een kwartier uurs door. Ik zag rond, maar
bespeurde niemand. Ik riep, maar kreeg geen antwoord. Mijne stem
verloor zich in de echo's der holen, die zij plotseling opwekte.
Ik begon ongerust te worden. Eene rilling liep mij over de leden.
"Bedaard toch!" zeide ik hardop. "Ik ben zeker, dat ik mijne makkers
terug zal vinden. Er zijn geen twee wegen. Daar ik vooruit was,
moet ik achterwaarts gaan."
Ik ging nog een half uur ver opwaarts. Ik luisterde of ik ook geroepen
werd, en in dezen dichten dampkring kon het geluid van verre tot mij
komen. Eene buitengewone stilte heerschte in de onmetelijke galerij.
Ik bleef staan. Ik kon niet gelooven, dat ik alleen was. Ik wilde
wel verdwaald zijn, maar niet verloren. Als men verdwaald is, kan
men elkaar terug vinden.
"Laat eens zien," herhaalde ik, "daar er slechts een weg is, dien
zij volgen, moet ik weder bij hen komen. Het is genoeg, als ik nog
hooger op ga. Ten minste als zij, mij niet vindende en vergetende
dat ik vooruit was, niet op de gedachte gekomen zijn om achteruit te
gaan. Welnu! zelfs in dit geval zal ik, als ik mij haast, hen terug
vinden. Dat is duidelijk!"
Ik herhaalde deze laatste woorden als iemand, die niet overtuigd
is van hetgeen hij zegt. Bovendien duurde het lang voor ik zulke
eenvoudige gedachten had kunnen samenvoegen en uiten onder den vorm
eener redeneering.
Eene bange twijfeling bekroop mij nu. Was ik wel vooruit? Zeker. Hans
volgde mij en ging mijn oom voor. Hij had zelfs eenige oogenblikken
stil gestaan om zijne bagage op zijn schouder vast te binden. Deze
omstandigheid schoot mij weder te binnen. Juist op dat oogenblik had
ik mijn weg vervolgd.
"Bovendien," dacht ik, "heb ik een zeker middel om niet te verdwalen,
een draad om mij in dezen doolhof tot gids te strekken en die niet
breken kan, mijne getrouwe beek. Ik behoef haren loop opwaarts slechts
te volgen en dan moet ik noodzakelijk de sporen mijner makkers terug
vinden."
Deze gedachte bemoedigde mij weder en ik besloot zonder tijdsverzuim
weder op weg te gaan.
Hoe dankbaar was ik nu voor de voorzorg mijns ooms, toen hij den
jager belette de spleet in den granietwand gemaakt te stoppen! Zoo zou
dan die weldadige bron, na onderweg onzen dorst gelescht te heb
|