oo lang ik
was op den' grond en verloor alle bewustheid van mijn bestaan!
HOOFDSTUK XXVIII
Een geraas!--Het geluid van woorden.--Foerlorad.--Gemeenschap.
--Gesprek op anderhalf uur gaans.--Bemoediging.--Bewusteloos
neergeploft.
Toen ik weder bijkwam, was mijn gelaat vochtig, maar van tranen. Hoe
lang die gevoelloosheid geduurd had, kan ik niet zeggen. Ik bezat
geen middel meer om den tijd te berekenen. Nooit was eene verlatenheid
zoo volkomen!
Na mijn val had ik veel bloed verloren. Ik baadde er in! Ach! wat speet
het mij, dat ik niet dood was "en dat het nog terecht kon komen!" Ik
wilde niet meer denken. Ik verdreef alle gedachten en door de smart
overwonnen, rolde ik mij naar den anderen wand.
Reeds voelde ik de bezwijming terug komen, en met haar mijn laatste
uur, toen een hevig geraas mijn oor trof. Het geleek op het gerommel
van den donder, en ik hoorde de geluidsgolven langzaam wegsterven in
de verwijderde diepten van den afgrond.
Van waar dat geraas? zeker van het eene of andere natuurverschijnsel,
dat in den schoot der aarde plaats had. De ontploffing eener gassoort
of de val van eene zware laag van den aardbol.
Ik bleef luisteren. Ik wilde weten, of dit geraas herhaald zou
worden. Een kwartier uurs verliep. Er heerschte stilte in de
galerij. Ik hoorde zelfs het kloppen van mijn hart niet meer.
Eensklaps verbeeldde ik mij, dat mijn oor, hetwelk toevallig tegen
den muur lag, onduidelijke, onverstaanbare, verwijderde woorden
opving. Ik beefde.
"Het is verbeelding!" dacht ik.
Maar neen. Oplettender luisterende, hoorde ik wezenlijk een gemompel
van stemmen. Maar mijne zwakheid liet niet toe, dat ik begreep,
wat er gezegd werd. Toch sprak men. Ik was er zeker van.
Ik koesterde een oogenblik de vrees, dat het mijne eigene woorden
mochten zijn, die de echo herhaalde. Misschien had ik geroepen zonder
het te weten? Ik sloot mijne lippen stijf op elkander en legde op
nieuw mijn oor tegen den wand.
"Ja, zeker, men spreekt! men spreekt!"
Nadat ik eenige voeten verder langs den muur voortgekropen was,
hoorde ik duidelijker. Het gelukte mij eenige onzekere, zonderlinge,
onbegrijpelijke woorden op te vangen. Het scheen mij toe, alsof die
woorden slechts zachtjes, om zoo te zeggen mompelende gesproken
werden! Het woord "foerlorad" werd meermalen herhaald op een toon
van smart.
Wat beteekende het? Wie sprak het uit? Ongetwijfeld mijn oom of
Hans. Maar als ik
|