. Wij
zijn de galerij op en af gegaan om u te zoeken. Maar het was
onmogelijk om u te vinden. Ach! wat heb ik u beweend, mijn kind! In
de veronderstelling dat gij den weg der Hans-beek volgdet, zijn wij
weder onder het lossen van geweerschoten benedenwaarts gegaan. En nu,
al kunnen onzen stemmen zich vereenigen door een uitwerksel van het
geluid, zoo kunnen onze handen zich toch nog niet vereenigen! Maar
wanhoop niet, Axel! Het is reeds iets als men elkaar verstaan kan."
-- -- --
Intusschen had ik nagedacht. Eene zekere, nog onbestemde hoop werd
weder levendig in mijn hart. In de allereerste plaats stelde ik er
belang in om een ding te weten. Ik legde dus mijn mond tegen den muur
en zeide: "Oom?"
-- -- --
"Kind?" werd mij na eenige oogenblikken geantwoord.
-- -- --
"Wij moeten eerst weten welke afstand ons scheidt."
-- -- --
"Dat is gemakkelijk."
-- -- --
"Hebt gij uw tijdmeter bij u?"
-- -- --
"Ja!"
-- -- --
"Welnu, neem hem. Spreek mijn naam uit en geef nauwkeurig acht op
de seconde, waarin gij spreekt. Ik zal hem herhalen, en gij zult ook
het juiste oogenblik waarnemen, waarop mijn antwoord tot u komt."
-- -- --
"Goed! en de helft van den tijd, die tusschen mijne vraag en uw
antwoord zal verloopen, zal den tijd aanwijzen, dien mijne stem noodig
heeft om tot u te komen."
-- -- --
"Zoo is het, oom!"
-- -- --
"Zijt gij gereed?"
-- -- --
"Ja!"
-- -- --
"Welnu! geef acht! ik zal uw naam uitspreken."
-- -- --
Ik leg mijn oor tegen den wand, en zoodra het woord "Axel" mij
bereikte, antwoordde ik onmiddelijk "Axel" en wachtte.
-- -- --
"Veertig seconden," zeide nu mijn oom; "er zijn veertig seconden
tusschen de beide woorden verloopen; het geluid besteedt dus twintig
seconden om den afstand tusschen ons te doorloopen. Berekend op
duizend en twintig voet per seconde, maakt het twintig duizend vier
honderd voet uit of een en vijf achtste uur gaans."
-- -- --
"Ruim anderhalf uur gaans!" klaagde ik.
-- -- --
"Welnu! daar is overkomen aan, Axel!"
-- -- --
"Maar moet ik stijgen of dalen?"
-- -- --
"Dalen, en wel om deze reden. Wij zijn in eene uitgestrekte ruimte
aangekomen, waarop een groot aantal galerijen uitloopen. Die welke
gij gevolgd hebt, moet er u stellig heenbrengen, want het schijnt,
dat al die spieten en scheuren van den bol als stralen uitgaan van
het onmetelijke hol, waarin wij ons bevinden. Sta dus op en ga weder
op weg;
|