ch zonder bezwaar drinken.
Na het ontbijt wilde de professor eenige uren wijden aan het in orde
brengen zijner dagelijksche aanteekeningen.
"Eerst," zeide hij, "zal ik eenige berekeningen maken, om mij te
vergewissen van de plaats, waar wij zijn; ik wil in staat zijn om
na onze terugkomst eene kaart van onze reis te teekenen, eene soort
van loodrechte doorsnede van den aardbol, die eene voorstelling van
onzen tocht zal geven."
"Dat zal merkwaardig zijn, oom! maar zullen uwe waarnemingen een
voldoenden graad van nauwkeurigheid hebben?"
"Ja! ik heb de hoeken en hellingen zorgvuldig opgeteekend; ik ben
zeker, dat ik mij niet zal bedriegen. Eerst wil ik zien, waar wij
zijn. Neem het kompas en zie, welke streek het wijst.
Ik zag op het werktuig, en na een nauwlettend onderzoek antwoordde ik:
"Oost-ten-zuiden."
"Goed!" sprak de professor, terwijl hij de waarneming opschreef en
vlug eenige berekeningen maakte. "Ik besluit daaruit, dat wij van
ons uitgangspunt af vijf en tachtig uur gaans hebben afgelegd."
"Dus reizen wij onder den Atlantischen Oceaan?"
"Juist."
"En misschien barst er op dit oogenblik een storm los en worden de
schepen boven ons hoofd door de golven en den orkaan geslingerd?"
"Wel mogelijk!"
"En beuken de walvisschen met hun staart de muren onzer gevangenis?"
"Wees gerust, Axel! zij zullen haar niet doen schudden. Maar laten
wij onze berekeningen voortzetten. Wij zijn vijf en tachtig uur gaans
ten zuidoosten van den voet van den Sneffels, en volgens mijne vorige
aanteekeningen schat ik de bereikte diepte op zestien uur gaans."
"Zestien uur gaans!" riep ik.
"Zonder twijfel."
"Maar dat is de uiterste grens, die de wetenschap heeft gesteld aan
de dikte der aardschors."
"Ik ontken het niet."
"En hier moest volgens de wet van de toeneming der warmte eene hitte
van vijftien honderd graad heerschen."
"Moest, mijn jongen!"
"En al dit graniet zou niet in een vasten toestand kunnen blijven,
maar zou moeten smelten."
"Gij ziet, dat het zoo niet is, en dat de feiten, ouder gewoonte,
de theorien logenstraffen."
"Ik ben genoodzaakt het te erkennen, maar het verbaast mij toch."
"Hoe staat de thermometer?"
"Op zeven en twintig en zes tienden graad."
"De geleerden hebben dus gelijk op veertien honderd twee en zeventig en
vier tienden graad na. Derhalve is de evenredige toeneming der warmte
eene dwaling. Derhalve heeft Humphry Davy zich niet vergist. Derhalve
heb ik geen
|