r met het veldspaath
en het kwarts om den rotssteen bij uitnemendheid, den hardsten steen
van allen te vormen, die, zonder er door verpletterd te worden, de
vier grondlagen van den aardbol draagt. Wij waren in de onmetelijke
gevangenis van graniet ingemetseld.
Het was acht uur des avonds. Nog altijd ontbrak het aan water. Ik leed
verschrikkelijk. Mijn oom liep vooruit. Hij wilde niet stilstaan. Hij
spitste de ooren om het gemurmel eener beek te vernemen. Maar te
vergeefs!
Mijne beenen wilden mij intusschen niet langer dragen. Ik verzette mij
tegen mijne pijnen om mijn oom niet te noodzaken stil te staan. Dat
zou voor hem een donderslag geweest zijn, want de dag, de laatste
die hem toebehoorde, spoedde ten einde.
Eindelijk begaven mij mijne krachten; ik slaakte een kreet en
viel. "Help, help, ik sterf!"
Mijn oom keerde terug. Hij zag mij aan met over elkander geslagen
armen; daarna kwamen deze doffe woorden over zijne lippen: "Alles
is uit!"
Een verschrikkelijk toornig gebaar trof nog eens voor het laatst
mijne blikken en ik sloot mijne oogen.
Toen ik ze weder opende, zag ik mijne beide reisgenooten onbeweeglijk
in hunne dekens gerold liggen. Sliepen zij? Ik kon geen oogenblik
slapen. Ik leed te veel, vooral door de gedachte, dat er geen herstel
voor mijne kwaal mogelijk was. De laatste woorden van mijn oom klonken
nog in mijn oor.
"Alles was uit!" want in zulk een staat van zwakheid viel er niet
eens meer aan te denken om de oppervlakte der aarde weder te bereiken.
De dikte der aardschors boven ons bedroeg anderhalf uur gaans! Mij
dacht, dat die massa met hare volle zwaarte op mijne schouders
rustte. Ik voelde mij verpletterd en putte mij uit in geweldige
pogingen om mij op mijne legerstede van graniet om te keeren.
Eenige uren verliepen. Eene diepe stilte heerschte rondom ons, de
stilte des grafs. Geen geluid drong door die muren, waarvan de dunste
nog vijf mijl dik was.
Toch meende ik in mijne verdooving eenig gerucht te hooren; net werd
donker in den tunnel. Ik zag oplettender toe en verbeeldde mij den
IJslander te zien verdwijnen met de lamp in de hand.
Wat beduidde dat vertrek? Verliet Hans ons? Mijn oom sliep. Ik wilde
schreeuwen. Mijne stem kon geen uitweg vinden over mijne verdroogde
lippen. Het was stikdonker geworden en het laatste geluid stierf weg.
"Hans verlaat ons! Hans! Hans!"
Zoo riep ik in mijzelven. Mijne woorden gingen niet verder. Na het
eerste oogenblik van schrik scha
|