n. En,
droevig vooruitzicht! wij hadden weinig hoop eenige waterbron te
ontmoeten in deze gronden van het overgangstijdperk.
Den geheelen dag door vertoonde de galerij voor ons uit hare
eindelooze kruisbogen. Wij liepen zonder bijna een woord te spreken. De
stilzwijgendheid van Hans stak ons aan.
De weg klom niet meer, ten minste niet merkbaar, soms scheen hij
zelfs te dalen. Maar deze niet zeer in het oog loopende neiging kon
den professor niet gerust stellen, want de aard der lagen veranderde
niet en het overgangstijdperk werd telkens duidelijker.
Het electrische licht deed den schiefer, den kalksteen en de oude roode
zandsteenen der wanden prachtig vonkelen; men zou gemeend hebben zich
in eene geopende loopgraaf in het midden van Devonshire te bevinden,
dat zijn naam aan deze soort van gronden gaf. Prachtige marmerblokken
bekleedden de muren; sommige waren agaatkleurig grijs met witte grillig
zich slingerende aderen, andere inkarnaatkleurig of geel met roode
vlekken, verder zag men stalen van die donkerkleurige marmersoorten,
waartusschen de levendige verven van den kalksteen uitkwamen.
De meeste dezer marmerblokken vertoonden indruksels van voorwereldlijke
dieren; maar sedert den vorigen avond had de schepping eene groote
schrede voorwaarts gedaan. In plaats van de onvolkomene Trilobiten
bemerkte ik overblijfsels eener volmaakte orde; o.a. Ganoiden [9] en
die Sauropteris, waarin het oog van den kenner der voorwereldlijke
organische schepping de eerste vormen van het kruipende dier heeft
weten te herkennen. De devonische zeeen werden bewoond door een groot
aantal dieren van die soort, die zij bij duizenden achterlieten op
de rotsen der nieuwe vorming.
Het werd stellig zeker, dat wij de ladder van het dierlijke leven,
op wier hoogste sport de mensch staat, weder opklommen. Maar professor
Lidenbrock scheen er geen acht op te slaan.
Hij verwachtte twee dingen: of dat een loodrechte put zich onder
zijne voeten opende en hem veroorloofde om weder te dalen, of dat
een hinderpaal hem belette verder op dezen weg voort te gaan. Maar
het werd avond, zonder dat deze hoop vervuld werd.
Des vrijdags, na een nacht waarin ik de kwellingen van den dorst
begon te gevoelen, drong onze kleine troep nog verder door op de
kronkelpaden der galerij.
Na een tocht van tien uur bemerkte ik, dat de weerschijn onzer
lampen op de wanden sterk verminderde. Het marmer, de schiefer,
de kalksteen, de zandsteen der muren maakten pla
|