ezet; de fok, de groote bezaan,
het marszeil en het bramzeil. Een uur later scheen de hoofdstad van
Denemarken in de verre golven weg te duiken en ging de Valkyrie dicht
onder de kust van Elseneur langs. In den zenuwachtigen toestand,
waarin ik mij bevond, verwachtte ik de schim van Hamlet op den aan
legenden rijken oever te zien ronddwalen.
"Verhevene zinnelooze!" zeide ik, "gij zoudt ons zonder twijfel
toejuichen! gij zoudt ons misschien volgen om in het middelpunt van
den aardbol eene oplossing voor uwen eeuwigen twijfel te zoeken!"
Maar er verscheen niets op de oude muren; het kasteel is dan ook
veel jonger dan de heldhaftige deensche vorst. Het dient nu tot
een prachtig verblijf voor den portier dezer straat, waar jaarlijks
vijftien duizend schepen van alle natieen doorvaren.
Het kasteel Kongborg verdween weldra in den nevel, even als de toren
van Helsingborg op den zweedschen oever en de schoener boog zacht
onder de koelten van het Kattegat.
De Valkyrie was een goed zeiler; maar met een zeilschip weet men
nooit recht, waar men op rekenen kan. Zij bracht naar Reikiavik kolen,
keukengereedschap, aardewerk, wollen kleederen en eene lading koren;
vijf zeelieden, allen Denen, maakten de geheele bemanning uit.
"Hoe lang zal de overtocht duren?" vroeg mijn oom aan den kapitein.
"Een dag of tien," antwoordde de laatste, "indien wij bij Faroer niet
te veel buien uit het noordwesten krijgen."
"Maar gij behoeft toch niet te vreezen voor te lang oponthoud?"
"Neen, mijnheer Lidenbrock! wees gerust, wij zullen tijdig genoeg
aankomen."
Tegen den avond zeilde de schoener om kaap Schagen. de noordelijkste
punt van Denemarken, voer des nachts door de Schagerrak, langs het
uiteinde van Noorwegen op de hoogte van kaap Lindesnaes en kwam in
de Noordzee.
Twee dagen daarna waren wij bij de schotsche kust op de hoogte van
Peterhead en richtte de Valkyrie den steven naar Faroer, tusschen de
Orkaden en de Shetlandsche eilanden door.
Weldra werd de schoener bespoeld door de golven van den Atlantischen
oceaan; hij moest tegen den noordewind op laveeren en bereikte niet
zonder moeite de Faroer. Den 8sten zag de kapitein Myganness, het
oostelijkste dezer eilanden; en van dat oogenblik af liep hij recht
op kaap Portland aan, op de zuidkust van IJsland gelegen.
De reis leverde niets bijzonders op. Ik stond de bezwaren der zeereis
vrij goed door; mijn oom was, tot zijn groot verdriet en nog grooter
beschaming, onophoude
|