aan vele vergisssingen blootstelt.
De stad strekt zich op een vrij lagen en moerassigen bodem tusschen
twee heuvels uit. Een verbazende lavastroom dekt haar aan den eenen
kant en daalt zacht glooiend naar de zee. Aan den anderen kant strekt
zich de groote baai van Faxa uit, ten noorden begrensd door den
onmetelijken gletscher van den Sneffels, en waarin op dit oogenblik
alleen de Valkyrie ten anker lag. Gewoonlijk zijn de engelsche en
fransche schepen tot bescherming der visscherij op de reede geankerd;
maar zij waren juist in dienst op de oostkust des eilands.
De langste der beide straten van Reikiavik loopt evenwijdig met den
oever; daar wonen de kooplieden en winkeliers in hutten van roode op
elkander gestapelde balken; de andere straat, meer westelijk gelegen,
loopt naar een meertje, tusschen de huizen van den bisschop en andere
geen neringdoende personen.
Ik was weldra aan het einde van die doodsche en treurige wegen;
somtijds bespeurde ik wat verkleurd gras, gelijk een oud wollen tapijt,
dat door het gebruik kaal geworden is, of wel iets dat op een moestuin
geleek, welks schrale groenten, aardappelen, kool en latuw met gemak
op eene lilliputsche tafel hadden kunnen staan; eenige kwijnende
nagelbloemen trachtten ook een zonnestraaltje op te vangen.
Omtrent in het midden der, geen handeldrijvende, straat vond ik de
algemeene begraafplaats, omgeven van een aarden muur, en waarop geen
gebrek was aan ruimte. Eenige stappen verder kwam ik aan het huis
van den gouverneur, een bouwval in vergelijking van het hamburgsche
stadhuis, een paleis bij de hutten der ijslandsche bevolking.
Tusschen het meertje en de stad verhief zich de kerk, in
protestantschen smaak gebouwd en vervaardigd van verkalkte steenen,
die de vulkanen uitbraken; bij hevige westewinden kan het bijna niet
anders of haar dak van roode pannen moet afwaaien, tot groote schade
der geloovigen.
Op eene naburige hoogte bemerkte ik de nationale school, waar men,
zooals ik later van mijn gastheer vernam, hebreeuwsch, engelsch,
fransch en deensch onderwees; vier talen, waarvan ik tot mijne schande
geen enkel woord kende. Ik zou de laatste geweest zijn van de veertig
leerlingen, die deze kleine school telde, en onwaardig om met hen in
die kasten met twee afdeelingen te slapen, waarin zwakker gestellen
reeds den eersten nacht moeten stikken.
In drie uur had ik niet alleen de stad, maar ook hare omstreken
bezocht. Haar voorkomen was in het algemeen hoog
|