erkte voor de laatste maal door het
gezichtsveld der verbazende buis den hemel van IJsland, "dat ik nooit
zou wederzien."
Tijdens de laatste uitbarsting van 1229 had de lava zich een weg
door dien tunnel gebaand. Zij overdekte hem inwendig met eene dikke
en glimmende korst; het electrieke licht werd er door teruggekaatst
met honderdvoudige dichtheid.
De weg leverde geene andere moeielijkheid op dan deze, dat men zorgen
moest om niet te schielijk af te glijden van eene helling, die een
hoek van omstreeks vijf en veertig graden maakte; gelukkig vervingen
eenige holten en hoogten de plaats van treden, en behoefden wij slechts
te dalen, terwijl wij onze bagage met lange touwen voorttrokken.
Maar wat ons tot treden diende, werd aan de andere wanden dropsteen;
de op sommige plaatsen poreuse lava vertoonde kleine ronde belletjes;
ondoorschijnende kwartskristallen, versierd met heldere waterdroppels
en als lichtstroomen aan het gewelf hangende, schenen, toen wij er
voorbijgingen, aangestoken te worden. Men zou gezegd hebben, dat de
geesten van den afgrond hun paleis verlichtten om de aardsche gasten
te ontvangen.
"Dat is prachtig!" riep ik onwillekeurig uit. "Welk een tooneel,
oom! Bewondert gij ook die schakeeringen der lava niet, die met
onmerkbare overgangen van bruinrood tot lichtgeel gaan? En die
kristallen, die zich als lichtende bollen voordoen?"
"Zoo! ziet gij het eindelijk ook, Axel?" antwoordde mijn
oom. "Zoo! vindt gij dat heerlijk, mijn jongen? Gij zult nog wel wat
anders zien, hoop ik. Vooruit maar, vooruit maar!"
Hij had met meer grond kunnen zeggen: "glijd wat aan!" want wij
lieten ons zonder eenige inspanning van de glooiing afzakken. Dat
was het "facilis descensus Averni," van Virgilius. Het kompas, dat ik
gedurig raadpleegde, wees onveranderlijk eene zuidoostelijke richting
aan. Deze lavastroom week ter rechter- noch ter linkerzijde af. Hij
had de onbuigzaamheid der rechte lijn.
Toch nam de warmte niet merkbaar toe, hetgeen de theorie van Davy
bevestigde, en meer dan eens raadpleegde ik met verwondering den
thermometer.
Twee uur na ons vertrek wees hij nog slechts 10 deg., d.i. eene
vermeerdering van 4 deg.. Dit gaf mij recht om te denken, dat wij meer
in eene waterpasse dan in eene loodrechte richting daalden. Niets
was overigens gemakkelijker dan de bereikte diepte met juistheid te
weten. De professor mat nauwkeurig de hoeken van de afwijking en de
helling van den weg, maar hij hield de ui
|