rhooging van den warmtegraad slechts op de honderd vijf en twintig
voet een graad bedroeg. Wij zullen deze laatste veronderstelling als
de gunstigste eens aannemen en dan berekenen."
"Bereken maar, mijn jongen!"
"Niets is gemakkelijker," zeide ik, terwijl ik de cijfers in mijn
aanteekenboekje schreef, "Negen maal honderd vijf en twintig voet
geeft elf honderd vijf en twintig voet diepte."
"Dat komt juist uit."
"Welnu?"
"Welnu! volgens mijne waarnemingen zijn wij tien duizend voet onder
den spiegel der zee."
"Is het mogelijk?"
"Ja! of de cijfers zijn geen cijfers meer!"
De berekeningen des professors waren nauwkeurig; wij waren reeds zes
duizend voet beneden de grootste diepten, die de mensch nog bereikt
heeft, zooals de mijnen van Kitz-Bahl in Tyrol en die van Wuttemberg
in Boheme.
De warmte, die op deze plaats een en tachtig graad had moeten bedragen,
steeg nauwelijks tot vijftien. Dit gaf stof tot denken.
HOOFDSTUK XIX
De kruisweg.--Vermoeienis van Axel.--Klimmen of dalen?--Naar
boven, naar Graeuben--Dreigend watergebrek.
Den volgenden dag, Dinsdag den 30sten Juni te zes uur, hervatten wij
onze nederdaling.
Wij volgden steeds de lavagalerij, een echt natuurlijk hellend vlak,
even zacht glooiend als die hellende vlakken, die in sommige oude
huizen nog tot trap dienen. Zoo bleef het tot zeventien minuten
over twaalven, het oogenblik waarop wij Hans inhaalden, die was
blijven staan.
"Kom aan!" riep mijn oom, "wij zijn aan het einde des schoorsteens
gekomen."
Ik zag rond; wij waren in het middelpunt van een kruisweg, waarop twee
donkere en smalle wegen uitliepen. Welken moesten wij inslaan? Dat
was een punt van bezwaar.
Toch wilde mijn oom den schijn niet hebben voor den gids en mij,
alsof hij aarzelde; hij wees den oostelijken tunnel aan, en weldra
waren wij met ons drieen er in verdwenen.
Aan eene aarzeling voor dien dubbelen weg zou ook nooit een einde
gekomen zijn, want geen enkel kenteeken kon de keus op den een of
den anderen doen vallen; men moest het geheel aan het toeval overlaten.
De helling dezer nieuwe galerij was bijna onmerkbaar en hare indeeling
zeer ongelijk; soms vertoonde zich, voor ons uit, eene rij van bogen
gelijk de zijbeuken eener gothische hoofdkerk; de kunstenaars van de
middeleeuwen hadden daar al de vormen van dien kerkelijken bouwtrant
kunnen bestudeeren, die uit den kruisboog is ontstaan. Eene mijl
verder moesten wij het h
|