zeide ik bij mij zelven, "door het merkwaardigste
land te bereizen, een zeer belangrijken berg te beklimmen, en in het
ergste geval op den bodem van een uitgebranden krater af te dalen? Het
is duidelijk, dat die Saknussemm niets anders gedaan heeft. Wat nu
het bestaan aangaat van eene galerij, die op het middelpunt van den
aardbol uitloopt, het is louter verbeelding, stellig onmogelijk! Wat
er dus voor goeds in dezen tocht is, wil ik opmerken en er niet veel
over redeneeren!"
Nauwelijks had ik zoo nagedacht of wij hadden Reikiavik reeds achter
den rug.
Hans ging voorop met een snellen, gelijkmatigen en vasten pas. De
twee paarden, die onze bagage droegen, volgden hem, zonder dat men
ze behoefde te sturen. Vervolgens kwamen mijn oom en ik, en waarlijk
zonder eene al te slechte figuur te maken op onze kleine maar sterke
dieren.
IJsland is een der grootste eilanden van Europa; het heeft veertien
honderd mijl oppervlakte en telt slechts zestig duizend inwoners. De
aardrijkskundigen hebben het in vier deelen verdeeld, en wij moesten
bijna in eene schuine richting het zuidwestelijke gedeelte, "Sudvestr
Fjordungr" doortrekken.
Zoodra wij Reikiavik verlieten, had Hans onmiddellijk de kust der
zee gevolgd; wij trokken door schrale weiden, die haar best deden
om groen te zijn, maar het geel slaagde beter. De rimpelige toppen
der trachietmassa's aan den gezichteinder hadden door de oostelijke
nevels een stomp voorkomen; somwijlen schitterden eenige hoopen
sneeuw, het verspreide licht samentrekkende, op de hellingen der
verwijderde toppen; eenige stouter zich verheffende pieken boorden
door de grauwe wolken en verschenen weder boven de drijvende dampen,
gelijk aan klippen, die in de bovenlucht opdoken.
Dikwijls richtten die ketenen van dorre rotsen zich zeewaarts en
drongen zij tot in de weiden door, maar er bleef toch altijd ruimte
genoeg om voorbij te rijden. Ook kozen onze paarden uit instinct de
gunstigste plekken, zonder een oogenblik hun loop te vertragen. Mijn
oom had niet eens de troost om zijn rijdier met de stem of de zweep
aan te vuren; hij had geen recht om ongeduldig te zijn. Ik kon een
glimlach niet bedwingen, als ik dien grooten man op zijn paardje zag
zitten, en daar zijne lange beenen langs den grond sleepten, geleek
hij op een Centaurus met zes voeten.
"Een goed beest! een goed beest!" zeide hij. "Gij zult zien, Axel! dat
geen paard het ijslandsche in schranderheid overtreft; sneeuw, stormen,
onbega
|