nam toe, maar die steenen treden boden de gelegenheid aan om ze
gemakkelijk, ja zelfs zoo snel te bestijgen, dat ik, een oogenblikje
achter gebleven zijnde, terwijl mijne metgezellen met hunne beklimming
voortgingen, hen door den afstand reeds verkleind zag tot een
microscopisch voorkomen.
's Avonds te zeven uur hadden wij de twee duizend treden van de trap
beklommen en overzagen wij eene ronde verhevenheid van den berg,
eene soort van voetstuk, waarop de eigenlijke kegel des kraters rustte.
De zee lag drie duizend twee honderd voet onder ons; wij waren boven
de sneeuwlinie gekomen, die op IJsland door de aanhoudende vochtigheid
van het klimaat niet zeer hoog ligt. Het was snerpend koud; de wind
woei hevig. Ik was uitgeput. De professor zag wel, dat de beenen mij
allen dienst weigerden en ondanks zijn ongeduld besloot hij stil te
houden. Hij wenkte dus den jager, die het hoofd schudde en zeide:
"Ofvanfoer".
"Het schijnt dat wij hooger moeten stijgen," zeide mijn oom.
Daarop onderzocht hij bij Hans naar de reden van zijn antwoord.
"Mistour"! antwoordde de gids.
"Ja, mistour"! herhaalde een der IJslanders op een ontstelden toon.
"Wat beteekent dat woord?" vroeg ik zeer ongerust.
"Zie maar rond!" sprak mijn oom.
Ik richtte mijne blikken naar de vlakte; eene verbazende kolom van
fijne puimsteen, zand en stof verhief zich draaiende als eene hoos; de
wind dreef haar naar die zijde van den Sneffels, waar wij ons bevonden;
deze ondoorschijnende gordijn onderschepte het zonnelicht en hulde den
berg in de schaduw. Als deze hoos daalde, moest zij ons stellig in hare
dwarrelingen wikkelen. Dit, wanneer de wind van de gletschers waait,
zeer gewone natuurverschijnsel, heet in het ijslandsch "mistour".
"Hastigt! hastigt"! riep onze gids.
Zonder deensch te kennen begreep ik toch, dat wij hem ten spoedigste
moesten volgen. Hans begon den kegel van den krater om te loopen, maar
in eene schuine richting om gemakkelijker te kunnen voortkomen; weldra
viel de hoos op den berg, die bij haar schok sidderde; de steenen door
den luchtstroom medegevoerd vielen als regen neder, gelijk bij eene
uitbarsting. Wij waren gelukkig tegen alle gevaar beveiligd aan den
anderen kant des bergs; zonder de voorzorg van den gids zouden onze
gekorven lichamen verre van daar in kleine stukken nedergevallen zijn,
als het voortbrengsel van het een of ander onbekend luchtverschijnsel.
Toch oordeelde Hans het niet voorzichtig om den nacht do
|