rtzetting
dier gekroesde toppen. Mijn oog kon nauwelijks onderscheiden, waar
de aarde eindigde en de golven begonnen.
Ik verzonk in die begoochelende geestverrukking, welke de hooge toppen
verwekken, en ditmaal zonder duizelig te worden; want ik geraakte
eindelijk gewoon aan dat zien uit de hoogte. Mijne verblinde oogen
baadden zich in de doorschijnende uitstraling van het zonnelicht. Ik
vergat, wie ik was, waar ik was, om het leven der elfen en sylphen,
de denkbeeldige bewoners der scandinavische fabelleer, te doorleven;
ik zwelgde het wellustig genot van mijne hooge standplaats met volle
teugen in, zonder te denken aan de afgronden, waarin mijn noodlot mij
binnen kort zou storten. Maar ik werd tot bewustheid der werkelijkheid
teruggevoerd door de komst van den professor en van Hans, die zich
op den top van de piek bij mij voegden.
Mijn oom keerde zich naar het westen en wees mij met de hand een
lichten damp, een nevel, eene flauwe schemering van land boven de
waterlijn.
"Groenland," sprak hij.
"Groenland?" riep ik uit.
"Ja, wij zijn er geen vijf en dertig uur van daan en als het dooit,
komen de ijsberen op de ijsschotsen uit het noorden tot op IJsland
toe. Maar dat hindert ons niet. Wij zijn op den top van den Sneffels;
hier zijn twee pieken, de eene ten zuiden, de andere ten noorden. Hans
zal ons zeggen, welken naam de IJslanders geven aan die, waarop wij
ons thans bevinden."
Toen de vraag duidelijk gesteld was, antwoordde de jager:
"Scartaris."
Mijn oom wierp mij een zegepralenden blik toe.
"Naar den krater!" zeide hij.
De krater van den Sneffels had de gedaante van een omgekeerden kegel,
welks opening een half uur in middellijn kon wezen. Zijne diepte
schatte ik op ongeveer twee duizend voet. Men kan licht oordeelen
over den toestand van zulk een ontvanger, als hij gevuld werd met
donder en vlammen. Het grondvlak van den trechter kon niet meer dan
vijfhonderd voet omtrek hebben, zoodat zijne vrij zachte hellingen
de nederdaling gemakkelijk maakten. Onwillekeurig vergeleek ik dien
krater met eene verbazend groote en wijde donderbus en die vergelijking
beangstigde mij.
"In eene donderbus af te dalen," dacht ik, "die misschien geladen is
en bij den geringsten schok kan losbranden, is het werk van gekken."
Maar ik kon niet meer terug. Hans stelde zich met een onverschillig
gelaat weder aan het hoofd der troep. Ik volgde hem zonder een woord
te spreken.
Ten einde de afdaling gemakkelijk t
|