verschot der
levensmiddelen en met de breekbare werktuigen."
"Maar," zeide ik, "wie zal zich belasten met het naar beneden brengen
der kleederen en van die massa touwen en ladders?"
"Die zullen wel alleen beneden komen."
"Hoe dan?" vroeg ik zeer verwonderd.
"Dat zult gij zien."
Mijn oom wendde gaarne groote middelen aan en deed dat zonder
aarzelen. Op zijn bevel maakte Hans een pak van de stevigste voorwerpen
en wierp het, behoorlijk vastgebonden, heel eenvoudig in de diepte.
Ik hoorde het heldere geraas voortgebracht door de verplaatsing der
luchtlagen. Over den afgrond gebogen volgde mijn oom met een tevreden
gezicht de nederdaling zijner bagage en stond eerst op, toen hij ze
uit het oog had verloren.
"Goed!" sprak hij. "Nu is het onze beurt."
Ik vraag iederen onpartijdige, of het mogelijk was zulke woorden
zonder siddering aan te hooren!
De professor nam het pak met de werktuigen op den rug, Hans dat met
de gereedschappen en ik dat met de wapenen. De afdaling had in de
volgende orde plaats: Hans, mijn oom en ik. Zij geschiedde in de
diepste stilte, alleen afgebroken door den val der rotsblokken,
die in de diepte rolden.
Ik liet mij om zoo te zeggen afglijden, met de eene hand het dubbele
touw zenuwachtig omklemmende, en mij, met behulp van mijn stok, met
de andere van den wand afstootende. Eene gedachte slechts bezielde
mij. Ik vreesde, dat het steunpunt ons mocht ontzinken. Dit touw scheen
mij zwak genoeg toe om de zwaarte van drie menschen te dragen. Ik
bediende er mij zoo min mogelijk van, allerlei bewegingen makende
om in evenwicht te blijven op de trappen van lava, die mijn voet,
als waren zij eene hand, trachtte te grijpen.
Toen eene dezer treden onder de voeten in beweging raakte, zeide Hans
met eene rustige stem:
"Gif akt!"
"Geef acht!" herhaalde mijn oom.
Na een half uur kwamen wij op de oppervlakte van een rotsblok, dat
diep in den wand van den schoorsteen drong.
Hans trok aan een der einden van het touw; het andere verhief zich in
de lucht; na over de hoogste rots heengegaan te zijn viel het weder,
brokken steen en lava losrukkende, eene soort van regen of liever
van zeer gevaarlijken hagel.
Toen ik mij over den rand van ons klein vlak henen boog, bemerkte ik,
dat de bodem van het gat nog onzichtbaar was.
De reis langs het touw begon op nieuw, en een half uur later waren
wij weder twee honderd voet lager gekomen.
Ik weet niet, of de ijverigste geoloog het beproefd
|