zoo behendig
mogelijk het geval aan mijn oom mede te deelen, ingekleed als eene
volstrekt onvervulbare veronderstelling.
Ik zocht hem op, deelde hem mijne vrees mede en ging wat achteruit
om hem vrij te laten losbarsten. Hij antwoordde eenvoudig: "Daar heb
ik ook al aan gedacht."
Wat beteekende dit gezegde? Zou hij eindelijk gehoor geven aan de
stem der rede? Dacht hij er aan om zijn plannen op te schorten? Het
zou te mooi geweest zijn om mogelijk te wezen.
Na eenige oogenblikken zwijgens, daar ik hem niet durfde ondervragen,
hervatte hij het gesprek, zeggende:
"Ik dacht er aan. Sedert onze komst te Stapi heb ik mij ernstig
bezig gehouden met de gewichtige vraag, die gij mij daar voorlegt;
want wij moeten niet als onbezonnenen handelen."
"Neen!" antwoordde ik met nadruk.
"Sedert zes honderd jaar is de Sneffels stom, maar hij zou weder
kunnen spreken. De uitbarstingen nu worden altijd voorafgegaan door
volkomen bekende natuurverschijnselen; ik heb dus de bewoners des
lands ondervraagd, ik heb den grond bestudeerd en ik kan u zeggen,
Axel, dat er geene uitbarsting zal plaats hebben."
Op deze stellige verzekering stond ik verstomd en kon niet antwoorden.
"Twijfelt gij aan mijne woorden?" sprak mijn Oom, "welnu, volg mij!" Ik
gehoorzaamde werktuiglijk. De pastorie verlatende, sloeg de professor
dadelijk een weg in, die door eene opening in den basaltmuur zich
van de zee verwijderde. Weldra waren wij op het vlakke veld, als men
dien naam geven mag aan eene verbazende ophooping van uitgebraakte
vulkanische stoffen; de landstreek scheen als verpletterd onder een
regen van ontzaglijke steenen, basalt, graniet en olijfblende.
Hier en daar zag ik de dampen in de lucht opstijgen; die witte dampen,
in de ijslandsche taal "reykir" genoemd, kwamen uit de warme bronnen,
en wezen door hun geweld de vulkanische werkzaamheid van den grond
aan. Ik meende, dat mijne vrees hierdoor gerechtvaardigd werd. Ik
viel dus uit de wolken, toen mijn oom zeide:
"Gij ziet al dien rook, Axel! welnu, hij bewijst, dat wij niets van
de woede van den vulkaan hebben te vreezen!"
"Nu nog fraaier!" riep ik.
"Onthoud dit goed," hernam de professor: "bij de nadering van eene
uitbarsting verdubbelen de dampen hunne werkzaamheid, om geheel te
verdwijnen zoolang het verschijnsel duurt, want de veerkrachtige
vloeistoffen, dan die noodige spankracht niet meer hebbende, nemen
haren weg door den krater in plaats van te ontwijken door de scheu
|