en voerden
mij terug naar mijn geboorteland.
Wij moesten weldra eenige onbeduidende kleine fjoerds en eindelijk
eene ware golf oversteken; de zee, die juist stil was, veroorloofde
ons om zonder te wachten over te gaan en het gehucht Alftanes, eene
mijl verder gelegen, te bereiken.
Nadat wij twee aan forellen en snoeken rijke rivieren, de Alfa en de
Heta, doorwaad hadden, waren wij des avonds verplicht den nacht door
te brengen in een verlaten bouwval, waardig om bezocht te worden door
al de kaboutermannetjes der noordsche fabelleer; zoo veel is zeker dat
de geest der koude er zijne woning had gevestigd en ons den ganschen
nacht met zijne guiterijen kwelde.
De volgende dag leverde geen bijzonder voorval op. Altijd dezelfde
moerassige grond, dezelfde eenvormigheid, hetzelfde treurige
voorkomen. Des avonds hadden wij de helft onzer reis afgelegd en
sliepen wij in de "annexia" van Kroesolbt.
Den 19den Juni reden wij omtrent eene mijl ver over een bodem
van lava; deze toestand van den grond heet hier "hraun;" de aan de
oppervlakte gerimpelde lava bootste de vormen van kabels na, nu eens
in de lengte uitgerekt, dan weder opgerold; een verbazende stroom
daalde van de naburige bergen, die nu uitgebrande vulkanen waren,
maar van wier vroeger geweld deze overblijfselen het voldingendste
bewijs opleverden. Evenwel steeg nog hier en daar de damp van warme
bronnen omhoog.
Het ontbrak ons aan tijd om deze verschijnselen waar te nemen; wij
moesten vooruit; weldra betraden onze rijdieren weder een moerassigen
bodem, afgebroken door meertjes. Wij richtten ons nu naar het westen;
wij waren de groote baai van Faxa omgetrokken en de dubbele witte
top van den Sneffels verhief zich in de wolken op een afstand van
nog geen vijf mijlen.
De paarden liepen goed, niet gestuit door de hindernissen van den
grond; ik voor mij begon zeer vermoeid te worden, maar mijn oom zat
nog even stevig en recht, als op den eersten dag; ik kon niet nalaten
hem evenzeer als den jager te bewonderen, die dezen tocht als eene
bloote wandeling beschouwde.
Op Zaterdag, den 20sten Juni, des avonds te zes uur, bereikten
wij Buedir, eene buurt aan de zeekust gelegen. De gids vorderde zijn
bedongen loon. Mijn oom rekende met hem af. De eigene familie van Hans,
dat wil zeggen zijne volle ooms en neven, bood ons een nachtverblijf
aan; wij werden goed ontvangen en zonder van de vriendelijkheid dezer
brave lieden misbruik te maken, zou ik gaarne bij hen uitger
|