bodem.
Terstond daarop verscheen een man van een goed voorkomen en in
een generaalsuniform gekleed. Het was echter slechts een eenvoudig
overheidspersoon, de gouverneur des eilands, graaf Trampe in eigen
persoon. De professor zag spoedig met wien hij te doen had. Hij
overhandigde den gouverneur zijne brieven uit Kopenhagen, en er had
in het deensch een kort gesprek plaats, waarin ik mij volstrekt niet
mengde, en wel om eene goede reden. Maar dit eerste gesprek had dit
gevolg: graaf Trampe stelde zich geheel ter beschikking van professor
Lidenbrock.
Mijn oom werd even aardig ontvangen door den burgemeester, den heer
Finsen, gelijk de gouverneur in uniform, maar even vredelievend van
aard en betrekking.
Wat den coadjutor, den heer Pictursson aangaat, hij deed juist eene
herderlijke reis in het noorderkwartier; wij moesten er dus voorloopig
van afzien om aan hem voorgesteld te worden. Maar de heer Fridriksson,
professor in de natuurwetenschappen aan de school te Reikiavik, was
een innemend man, wiens medewerking ons zeer te stade kwam. Deze
zedige geleerde sprak slechts ijslandsch en latijn; hij bood mij
zijne diensten aan in de taal van Horatius, en ik gevoelde, dat wij
geschapen waren om elkander te begrijpen. Hij was inderdaad de eenige
met wien ik kon spreken gedurende mijn verblijf op IJsland.
Van de drie kamers, waaruit zijn huis bestond, stelde die uitmuntende
man er twee ter onzer beschikking, en weldra waren wij er met
onze bagage, over wier omvang de inwoners van Reikiavik een beetje
verwonderd waren, te huis.
"Welnu, Axel!" zeide mij mijn oom, "dat gaat goed, het moeielijkste
is achter den rug."
"Wat, het moeielijkste?" riep ik uit.
"Zonder twijfel, wij behoeven nog slechts af te dalen!"
"Als gij het zoo meent, hebt gij gelijk; maar als wij nedergedaald
zijn, zullen wij toch wel weder moeten opstijgen, denk ik?"
"O! daarover bekommer ik mij niet! Laat eens zien, ik heb geen tijd
te verliezen. Ik ga naar de bibliotheek. Misschien is er wel het
eene of andere handschrift van Saknussemm in, en dat zou ik gaarne
eens raadplegen."
"Dan ga ik intusschen de stad eens door. Zult gij dat ook niet doen?"
"O! daar geef ik niet veel om. Het merkwaardige van IJsland is niet
boven, maar onder den grond."
Ik ging weg en dwaalde doelloos rond.
In de twee straten van Reikiavik te verdwalen zou niet gemakkelijk
geweest zijn. Ik behoefde dus ook niet naar den weg te vragen,
hetgeen in de gebarentaal
|