lijk ziek. Hij kon er dus niet aan denken om
kapitein Bjarne te ondervragen over den Sneffels, over de middelen
van gemeenschap, over de gemakkelijkste wijze van vervoer; hij moest
die ophelderingen tot zijne aankomst uitstellen en lag al dien tijd in
zijne hut, wier houten wanden kraakten door het geweldige stampen van
het schip. Ik moet bekennen, dat hij zijn lot wel een beetje verdiende.
Den 11den peilden wij kaap Portland; daar het nog dag was konden
wij den Myrdals Yocul zien, die haar beheerscht. De kaap bestaat uit
een grooten heuvel met steile hellingen, die eenzaam op het strand
zich verheft.
De Valkyrie bleef op een aanzienlijken afstand van de kust, en voer
haar in westelijke richting langs, te midden van talrijke scholen
walvisschen en haaien. Weldra vertoonde zich eene verbazende,
doorboorde rots, waar de schuimende zee met woede doorstroomde. De
Westman-eilandjes schenen uit den oceaan op te stijgen, gelijk
een handvol rotsblokken op de vloeibare vlakte heengeworpen. Van
dit oogenblik af koos de schoener het ruime sop om op een goeden
afstand kaap Reykjaness om te varen, die den westelijken hoek van
IJsland vormt.
De hoogst onstuimige zee belette mijn oom om op het dek te komen,
om die door de zuidwestewinden getande en verbrokkelde kusten te
bewonderen.
Acht en veertig uur later, na een storm doorgestaan te hebben, die den
schoener dwong om voor top en takel te loopen, peilde men ten oosten
de boei van de punt van Skagen, wier gevaarlijke rotsen zich een
aanmerkelijk eind ver onder de golven uitstrekken. Een ijslandsche
loods kwam aan boord en drie uur later ankerde de Valkyrie voor
Reikiavik in de baai van Faxa.
De professor verliet eindelijk zijne hut, wel wat bleek en ontdaan,
maar altijd vol geestdrift en met van genoegen stralende oogen.
De bevolking der stad, die bijzonder belang had bij de komst van een
schip, waaruit ieder iets verwachtte, kwam aan de baai bijeen.
Mijn oom haastte zich om zijne drijvende gevangenis, om niet te zeggen
zijn hospitaal, te verlaten. Maar voor hij het dek van den schoener
verliet, trok hij mij mede naar voren, en met den vinger wees hij mij
aan het noordelijk einde der baai een hoogen berg met twee toppen,
een dubbelen kegel met eeuwige sneeuw bedekt.
"De Sneffels!" riep hij, "de Sneffels!"
Na mij door een teeken een volstrekt stilzwijgen opgelegd te hebben,
stapte hij in het bootje, dat op hem wachtte. Ik volgde hem en weldra
betraden wij IJslands
|