een zeer bekwaam man, over wien gij tevreden zult zijn. Hij spreekt
goed deensch."
"En wanneer kan ik hem spreken?"
"Morgen, als gij wilt."
"Waarom niet van daag?"
"Omdat hij eerst morgen komt."
"Tot morgen dan!" antwoordde mijn oom zuchtend.
Dit belangrijke gesprek eindigde eenige oogenblikken later
met de warme dankbetuigingen van den duitschen professor aan den
ijslandschen. Gedurende dit middagmaal had mijn oom belangrijke dingen
vernomen, o.a. de geschiedenis van Saknussemm, de reden van zijn
geheimzinnig document, dat zijn gastheer hem niet op zijn tocht zou
vergezellen, en dat den volgenden dag een gids ter zijner beschikking
zou zijn.
HOOFDSTUK XI
Eiderganzen.--Hans Bjelke.--Toestel van
Rhumkorff.--Reisvoorraad.--Uitrusting voor den tocht.
Des avonds deed ik eene kleine wandeling langs den oever van Reikiavik
en kwam vroeg t'huis om mij neder te leggen in mijne bedstede van
ruwe planken, waarin ik rustig sliep.
Toen ik ontwaakte, hoorde ik mijn oom druk spreken in de aangrenzende
kamer. Ik stond dadelijk op en haastte mij om naar hem toe te gaan.
Hij sprak deensch met een grooten, fiks gebouwden man. Die groote
kerel moest buitengewoon sterk zijn. Zijne zacht blauwe oogen en zijn
zeer groot en vrij openhartig gelaat schenen mij schrander toe. Lange
haren, die zelfs in Engeland voor rosachtig zouden doorgegaan zijn,
vielen op zijne breede schouders. Deze inboorling was vlug in zijne
bewegingen, maar hij maakte weinig drukte met zijne armen, als een man,
die de gebarentaal niet kende of minachtte. Alles teekende in hem een
volmaakt kalm, niet traag maar rustig gestel. Men gevoelde, dat hij
niemand iets vroeg, dat hij werkte, als hij lust had, en dat in deze
wereld zijne wijsbegeerte noch verwonderd noch verstoord kon worden.
Ik maakte de verschillende zijden van dit karakter op uit de
wijze waarop de IJslander den stortvloed van woorden van mijn oom
aanhoorde. Hij bleef met over elkander geslagen armen staan te
midden van de menigvuldige gebaren van mijn oom; om te ontkennen
draaide hij zijn hoofd van de linker- naar de rechterzijde; hij boog
het om te bevestigen, maar zoo weinig, dat zijne lange haren zich
nauwelijks bewogen; hij dreef de spaarzaamheid zijner bewegingen tot
vrekkigheid toe.
Voorzeker, uit het voorkomen van dien man zou ik nooit zijn beroep
van jager opgemaakt hebben; hij moest wel het wild niet verschrikken,
maar hoe kon hij het betrappe
|