leerde den andere zeer slecht. Maar hier was het
anders. De heer Thomson ontving, als een dienstvaardig man, professor
Lidenbrock en zelfs diens neef zeer hartelijk. Het is bijna onnoodig
te zeggen, dat wij ons geheim voor den uitmuntenden directeur van het
Museum verzwegen. Wij wilden eenvoudig als belanglooze liefhebbers
IJsland gaan bezoeken.
De heer Thomson stelde zich geheel ter onzer beschikking en wij liepen
de kaaien af om een zeilree schip te vinden.
Ik hoopte, dat er volstrekt geen middel van vervoer zou zijn;
maar het was zoo niet. Een kleine deensche schoener, de Valkyrie,
zou den 2den Juni naar Reikiavik onder zeil gaan. De kapitein, de
heer Bjarne, was aan boord; zijn aanstaande passagier drukte hem in
zijne vreugde driftig de hand, waarover die brave man zich een weinig
verwonderde. Hij vond het heel eenvoudig om naar IJsland te gaan,
daar het zijn beroep was. Mijn oom vond het verheven. De waardige
kapitein maakte van die geestdrift gebruik om ons dubbel te laten
betalen voor den overtocht op zijn schip. Maar wij keken zoo nauw niet.
"Zorgt Dinsdag morgen om zeven uur aan boord te zijn," zeide Bjarne,
nadat hij een goed aantal speciedaalders had opgestreken.
Wij bedankten nu den heer Thomson voor zijne vriendelijkheid en
keerden naar het hotel de Phoenix terug.
"Dat gaat goed! dat gaat zeer goed!" herhaalde mijn oom. "Welk
een gelukkig toeval, dat wij dit zeilklaar liggend schip gevonden
hebben! Laten wij nu gaan ontbijten en dan de stad bezien."
Wij begaven ons naar Kongens-Nye-Torw, eene onregelmatige plaats,
waar zich een post bevindt met twee onschadelijk opgestelde kanonnen,
die niemand vrees aanjagen. Dicht bij, in No 5, was eene fransche
restauratie van een kok, Vincent geheeten; wij ontbeten er goed voor
den matigen prijs van vier mark per hoofd. [1]
Vervolgens vond ik er een kinderachtig vermaak in om door de
stad te wandelen; mijn oom liep overal mee, maar zag niets, noch
het onbeduidend koninklijk paleis, noch de fraaie brug uit de
zeventiende eeuw, die over het kanaal voor het Museum ligt, noch dat
verbazende, ledige praalgraf van Torwaldsen, versierd met leelijke
muurschilderingen, die de werken van dien beeldhouwer voorstellen;
noch in een vrij schoon park het bevallige kasteel Rosenburg, noch
het bewonderenswaardige beursgebouw in renaissance-stijl, noch zijn
klokketoren, vervaardigd uit de dooreengeslingerde staarten van vier
bronzen draken, noch de groote molens op de wall
|