m wij zooveel haast hebben?"
"De tijd, de tijd vliegt immers met snelle vaart voort en kan niet
teruggeroepen worden!"
"Maar wij hebben eerst den 26sten Mei, en tot aan het einde van
Juni...."
"Denkt gij dan, domoor! dat men zoo gemakkelijk op IJsland komt? Waart
gij niet als een gek weggeloopen, dan zou ik u medegenomen hebben
naar het goederenkantoor voor Kopenhagen, bij Liffender & Co. Daar
zoudt gij gezien hebben, dat er maar een dienst is van Kopenhagen
naar Reikiavik, den 22sten van iedere maand."
"Welnu?"
"Welnu! zoo wij tot den 22sten Juni wachtten, zouden wij te laat komen
om de schaduw van den Scartaris den krater van den Sneffels te zien
raken; wij moeten dus zoo spoedig mogelijk naar Kopenhagen om er een
middel van vervoer te zoeken. Ga uw koffer pakken!"
Hier viel niet langer te praten. Ik ging weder naar mijne kamer,
Graeuben volgde mij. Zij nam op zich om in een valiesje alle voorwerpen,
die ik op mijne reis noodig zou hebben, bijeen te brengen. Zij was
zoo weinig aangedaan, alsof het slechts een tochtje naar Lubeck of
Helgoland gold; hare handjes waren zonder overhaasting bezig; zij
praatte heel bedaard; zij gaf mij de verstandigste redenen op voor
onze onderneming. Zij betooverde mij en toch was ik innerlijk zeer op
haar verstoord. Somtijds stond ik op het punt om los te barsten, maar
zij lette er niet op en ging stelselmatig met haar rustig werk voort.
Eindelijk was de laatste riem van het valies vastgegespt. Ik ging
weer naar beneden.
In den loop van dezen dag was het aantal leveranciers van natuurkundige
werktuigen, van wapenen, van electrische toestellen nog vermeerderd. De
goede Martha was er suf van.
"Is mijnheer gek?" zeide zij mij.
Ik gaf een toestemmend teeken.
"En neemt hij u mede?"
Ik herhaalde het teeken.
"Waarheen?" zeide zij.
Ik wees met den vinger het middelpunt der aarde aan.
"Naar den kelder?" riep de oude meid.
"Neen!" zeide ik eindelijk. "Nog veel lager!"
Het werd avond. Ik had geene bewustheid meer van den vervlogen tijd.
"Morgen ochtend," zeide mijn oom, "vertekken wij precies te zes uur."
Te tien uur viel ik als een levenlooze klomp op mijn bed.
Des nachts keerden de schrikbeelden terug.
Ik bracht dien nacht door met van afgronden te droomen! Ik was ten
prooi aan waanzin. Ik voelde, dat de stevige hand van den professor mij
omklemde, medesleepte, in den afgrond wierp, deed wegzinken! Ik viel
in onpeilbare diepten met de toenemende sn
|