ij acht en veertig
uur zonder voedsel, en het geheele huisgezin moest zich onderwerpen aan
die wetenschappelijke hongerkuur. Ik voor mij kreeg er een maagkramp
door, die niet zeer aangenaam was voor een vrij eetlustigen jongen.
Het scheen mij dus toe, dat het ontbijt even zoo zou uitblijven als
het vorige avondeten. Ik besloot echter mijn moed te toonen, en niet te
wijken voor de eischen der maag. Martha trok het zich zeer aan en werd
bedroefd, die goede vrouw! Wat mij aangaat, de onmogelijkheid om het
huis te verlaten hield mij en terecht meer bezig. Men begrijpt mij wel.
Mijn oom werkte gestadig door; zijn verbeelding verloor zich in de
denkbeeldige wereld der verbindingen; hij leefde ver buiten de aarde
en gevoelde werkelijk geen aardsche behoeften.
Tegen den middag prikkelde de honger mij hevig; Martha had, in hare
eenvoudigheid, den vorigen avond den voorraad der etenskast geplunderd;
er was niets meer in huis. Toch hield ik mij goed. Ik maakte er eene
soort van punt van eer van.
Het sloeg twee uur. Het werd bespottelijk, onuitstaanbaar zelfs,
ik zette groote oogen op. Ik begon bij mij zelven te zeggen, dat ik
het gewicht van het document overdreef; dat mijn oom er geen geloof
aan zou slaan; dat hij er niets in zou zien dan bedriegerij, dat
men hem in het ergste geval tegen zijn zin zou tegenhouden, als hij
de onderneming wilde beproeven; eindelijk, dat hij zelf den sleutel
van het geheimschrift kon ontdekken en dat mijne onthouding dan te
vergeefs zou geweest zijn.
Deze redenen schenen mij uitmuntend toe, hoewel ik ze daags te voren
met verontwaardiging had verworpen; ik vond het zelfs heel dwaas, dat
ik zoo lang had gewacht en mijn besluit was genomen om alles te zeggen.
Ik peinsde dus op een middel om niet zoo rechtstreeks met de deur
in huis te vallen, toen de professor opstond, zijn hoed opzette en
wilde gaan.
"Hoe! het huis verlaten en ons nog eens opsluiten. Dat
nooit. Oom!" zeide ik.
Hij scheen mij niet te hooren.
"Oom Lidenbrock!" herhaalde ik met verheffing van stem.
"He! wat is 't?" zeide hij als iemand, die plotseling ontwaakt.
"Welnu! die sleutel!"
"Welke sleutel? De huissleutel?"
"Wel neen," riep ik, "de sleutel van het document!"
De professor keek mij aan over zijn bril; hij bespeurde ongetwijfeld
iets ongewoons op mijn gelaat, althans hij vatte driftig mijn arm, en
zonder te kunnen spreken ondervroeg hij mij met zijne blikken. Echter
werd nooit een vraag juister geste
|