ijst de echtheid
van dit document."
"Wat! En het boek, waarin wij het ontdekt hebben?"
"Goed! Ik stem toe, dat die Saknussemm deze regels geschreven heeft;
maar volgt daaruit, dat hij inderdaad die reis heeft volbracht,
en kan dat oude perkament geene bedriegerij behelzen?"
Het speet mij bijna, dat ik dit wel wat gewaagde woord had gesproken;
de professor fronste zijn dikke wenkbrauwen en ik vreesde den uitslag
van dit gesprek in de waagschaal te hebben gesteld. Gelukkig liep het
goed af. Een vluchtig glimlachje krulde de lippen van den strengen
spreker en hij antwoordde:
"Dat zullen wij eens zien."
"Zoo!" zeide ik een weinig verstoord, "maar veroorloof mij om de
reeks van tegenwerpingen met betrekking tot dit document te voltooien."
"Spreek, mijn jongen! spreek ongedwongen. Ik geef u volle vrijheid
om uwe meening te uiten. Gij zijt niet meer mijn neef, maar mijn
ambtgenoot. Ga dus voort."
"Welnu! dan zal ik u vooreerst vragen, wat die Yocul, die Sneffels
en die Scartaris zijn, waarvan ik nooit heb hooren spreken."
"Niets is gemakkelijker. Ik heb onlangs van mijn vriend August
Petermann uit Leipzig eene kaart gekregen; zij kon niet beter van
pas komen. Krijg den derden atlas uit het tweede vak van de groote
bibliotheek, reeks Z. de vierde plank."
Ik stond op en, dank zij deze juiste aanwijzingen, vond ik spoedig
den gevraagden atlas. Mijn oom opende hem en zeide:
"Dit is eene der beste kaarten van IJsland, die van Handerson, en ik
geloof, dat zij ons de oplossing van al uwe bezwaren zal geven."
Ik boog mij over de kaart.
"Ziet gij dit eiland uit vulkanen bestaande?" zeide de professor. "Let
op, zij dragen allen den naam van Yocul. Dat woord beteekent in het
ijslandsch "gletscher," en onder de hooge breedte van IJsland banen
de meeste uitbarstingen zich een weg door de ijsbeddingen. Van daar
die benaming van Yocul voor al de vuurspuwende bergen des eilands."
"Goed," antwoordde ik, "maar wat is de Sneffels?"
Ik hoopte, dat hij mij op deze vraag het antwoord schuldig zou
blijven. Ik bedroog mij. Mijn oom hernam:
"Volg mij naar de westkust van IJsland. Ziet gij Reikiavik, de
hoofdplaats? Ja? Goed. Ga langs de ontelbare fjoerds van die door de
zee afgeknaagde kusten opwaarts, en houd even op onder den vijf en
zestigsten breedtegraad. Wat ziet gij daar?"
"Eene soort van schiereiland, gelijk aan een ontvleescht been,
uitloopende in eene verbazend groote knieschijf."
"De vergelijking is ju
|