huissleutel verdwenen.--De vreugde van mijn oom.--De lezing
van het document.--De valiezen moeten gepakt worden.
Ik had maar even den tijd om het onheil-aanbrengend document weder
op de tafel te leggen.
Professor Lidenbrock scheen in diep gepeins verzonken. De gedachte, die
hem beheerschte, liet hem geen oogenblik rust; hij had klaarblijkelijk
onder de wandeling de zaak onderzocht, ontleed, alle hulpbronnen
zijner verbeeldingskracht aangewend, en kwam nu terug om de eene of
andere nieuwe verbinding toe te passen.
Hij ging inderdaad in zijn armstoel zitten en met de pen in de
hand begon hij formules neer te schrijven, die op een algebraisch
vraagstuk geleken.
Ik volgde met mijne oogen zijne sidderende hand; geen enkele zijner
bewegingen ontging mij. Welke onverwachte uitkomst zou hij misschien
verkrijgen? Ik beefde, maar zonder reden, omdat de ware, de "eenige"
verbinding reeds gevonden zijnde, iedere andere nasporing noodwendig
vergeefs moest zijn.
Drie uur lang werkte mijn oom zonder te spreken, zonder het hoofd op
te heffen, duizendmaal uitwisschende, weder opnemende, doorschrappende,
weder beginnende.
Ik wist wel dat, als het hem gelukte om die letters te schikken naar
al de betrekkelijke plaatsen, die zij konden innemen, de zin klaar zou
zijn. Maar ik wist ook, dat twintig letters reeds twee trillioenen,
vier honderd twee en dertig duizend negen honderd twee billioenen,
acht duizend een honderd zes en zeventig millioenen, zes honderd
veertig duizend verbindingen moesten opleveren. In den zin waren
honderd twee en dertig letters, en die honderd tweeen dertig letters
gaven een getal verschillende volzinnen, dat uit minstens honderd
drie en dertig cijfers bestaat, een getal bijna onmogelijk uit te
spreken en dat alle bevatting te boven gaat.
Ik was dus gerust over dit heldhaftige middel om het vraagstuk op
te lossen.
Intusschen verliep de tijd; het werd nacht; het gerucht op straat
hield op; steeds over zijn werk gebukt zag mijn oom niets, zelfs de
goede Martha niet, die de deur half opende; hij hoorde niets, zelfs
de stem dezer waardige dienstbode niet die vroeg:
"Zal Mijnheer dezen avond eten?"
Martha moest zonder antwoord heengaan; ik voor mij, na mij eenigen
tijd er tegen verzet te hebben, werd door den slaap overmand en sliep
in op het einde van de canape, terwijl oom Lidenbrock nog maar altijd
berekende en doorschrapte.
Toen ik den volgenden morgen ontwaakte, was
|