even. Maar, voor den drommel! wie was die bezitter? Zou hij
zijn naam niet ergens op dit handschrift gezet hebben?"
Mijn oom nam zijn bril af, kreeg een sterke loep en onderzocht
nauwkeurig de eerste bladzijden van het boek. Op de keerzijde van de
tweede, die van den voortitel, ontdekte hij een soort van vlek, die
er op het oog als eene inktvlek uitzag. Intusschen onderscheidde men,
als men het van nabij bezag, eenige half uitgewischte teekens. Mijn
oom begreep, dat de hoofdzaak daar zat; hij bleef dus op de vlek
turen en met behulp van zijne groote loep, bespeurde hij eindelijk
de bijgaande teekens, runische letters, die hij zonder aarzelen las:
[AFBEELDING]
"Arne Saknussemm!" riep hij op een zegepralenden toon, "maar dat is
een naam en wel een ijslandsche naam! die van een geleerde uit de
16de eeuw, van een beroemden goudmaker!"
Ik zag mijn oom met zekere bewondering aan.
"Die goudmakers," hernam hij, "Avicenne, Bacon, Lulle, Paracelsius,
waren de echte, de eenige geleerden van hun tijd. Zij hebben
ontdekkingen gedaan, waarover wij met recht verbaasd staan. Waarom
zou die Saknussemm onder dat onverstaanbare geheimschrift niet de
eene of andere verrassende uitvinding verborgen hebben? Dat moet zoo
zijn. Het is zoo!"
De verbeeldingskracht van den professor werd door die veronderstelling
aangevuurd.
"Zonder twijfel," waagde ik te antwoorden, "maar welk belang kon die
geleerde er bij hebben om zoo de eene of andere vreemde ontdekking
te verbergen?"
"Waarom? Waarom? Weet ik het? Heeft Galilei niet hetzelfde gedaan
met Saturnus? Overigens zullen wij wel eens zien; ik moet achter het
geheim van dit document komen en ik zal eten noch slapen, voor ik
het geraden heb."
"Zoo, zoo!" dacht ik.
"Maar gij ook niet, Axel!" hernam hij.
"Drommels!" zeide ik bij mij zelven, "het is gelukkig dat ik voor
twee gegeten heb!"
"Vooreerst," zeide mijn oom, "moeten wij de taal van dit geheimschrift
vinden. Dat kan niet moeielijk zijn."
Op deze woorden hief ik driftig mijn hoofd op. Mijn oom hervatte
zijne alleenspraak:
"Niets is gemakkelijker. Er zijn in dit document honderd twee en
dertig letters, negen en zeventig medeklinkers tegen drie en vijftig
klinkers. In deze evenredigheid zijn tennaastenbij de woorden der
zuidelijke talen gevormd, terwijl de noordsche veel rijker zijn in
medeklinkers. Het is dus eene zuidelijke taal."
Deze gevolgtrekkingen waren zeer juist.
"Maar welke taal is het?"
Nu moest h
|