om lange van te leven in
den dooden tijd. Maar daar keek almedeen de koe, de groote, witte koe te
midden in dien droomwinkel en een angstgevoel dreef al die goede warmte
weg, zoodat Doka wakker en in de droevige werkelijkheid van haar oud,
arm lijf, weer terecht kwam. Heur herte klopte om de benieuwdheid van
eene langverwachte uitkomst met de duidelijkheid nu in die donkerte om
haar, van den winter en den langen tijd sedert al die goede zomerdingen,
die ze even in het droombedrog nog loopend en bestaande dacht.
Ghielen zat daar eenig in den stal, koude te lijden, de oude, karbintige
Ghielen! Wie had er ook gemeend dat het zoo jammerlijk vreemd met die
koe zou afloopen? In de eerste maanden van de dracht was 't een gerust
en gestadig aftellen van den tijd, met goede verwachting van een gezond
kalf, een zekere uitkomst die op den gestelden dag zou gebeuren, zoo
zeker als de zonne die 's morgens rijst en zonder falen 's avonds
ondergaat. Maar die tijd was nu lang voorbij--negen trage maanden
wachten en die langverbeide dag was een leepe teleurstelling geweest en
de dagen daarna een wrevel die overging, hoe langer hoe meer, in
angstverwachting omdat het achterstallig kalf niet kwam. Daarna waren de
dagen gekeerd, en godweet hoeveel weken daarbij, zonder verandering,
altijd met die belofte, maar zonder uitkomst en met steigende
bejaagdheid en zotte verbazing verliep de tijd nu verder, onmeedoogend
en de koe bleef daar roerloos, onveranderlijk, als een betooverd wonder,
met 't kalf in heur dikspannenden balg, zoo dat men 't tasten kon. Elken
nieuwen dag groeide in ongeduld en nu dat zoo lange leed, gedeeg het
ongeduld tot gestadige spijt die teisterde als een gedurige wroeging,
met de onzekere hoop toch van een voordeeligen uitval.
--Wie weet was 't van den nacht niet gebeurd?! en hoe warm Doka daar
lag, ze had willen in Ghielens plaats bij de koe in den stal zijn.
Misschien was de koe in nood en Ghielen in slape! en die ingebeelde
gebeurtenis plaagde de oude vrouw nu met angst en met vleienden troost
in den dikken nacht die alle leven en geruchte besloten hield.
Met eene beweging van hare handen voelde Doka ineens al het leed van
haar oud lijf en de stremheid door 't lange liggen; heur asem begon te
piepen en te trekken door haar droge keel in lastig reutelen. Ze rechtte
zich haastig op, zat met de kin over de opgetrokken knieen, de handen om
de schenen genepen en dan barst het uit in hoesten, scheurend bij vlagen
en sn
|