orkomen, maar een
psychologisch drama wordt er niet interessanter door, wanneer de
hoofdhandeling door een toeval bepaald wordt, en al de rhetorica, die
Sigurd besteedt om te vertellen, dat hij zijn hartstocht jaren lang
bedwongen heeft, overtuigt ons niet, dat wie zegt, zich zelf zoo goed
meester te zijn, ook niet had kunnen wachten, tot hij zich met zijn
vrienden beraden had, wat nu te doen stond, voor hij sluipmoordenaar
werd. Vooral, wanneer wij in aanmerking nemen, dat dezen hem
gewaarschuwd hebben, dat zij hem niet verder zullen volgen dan tot de
grens van recht en onrecht. Zoo gebeurt dan ook, en Sigurd is terstond
onmogelijk geworden. In het volgende bedrijf vinden wij hem nu
consequenterwijze als balling onder de Lappen. Maar in het vijfde
bedrijf heeft hij weer een groote vloot bij zich, grootendeels uit Denen
bestaande. Hoe hij daaraan komt, wordt niet duidelijk, en evenmin,
waarom deze helpers hem weer verlaten, voor zij ook maar een pijl
verschoten hebben. Dat is ruwe stof uit de historie; wanneer deze echter
gebruikt zal worden in een drama, dat niet den twist tusschen Noorsche
vorsten en Deensche wikingen behandelt, maar waarvan Sigurd Slembe het
eenige middelpunt is, dan verwacht men, dat er tusschen Sigurds misdaad
en die vlucht van zijn nieuwe bondgenooten eenig verband zal bestaan.
Van zulk een verband blijkt niets, en die vlucht der Denen is hier dus
willekeur, al behoort zij ook honderdmaal tot de geschiedenis.
Maar Bjornson is het ook niet te doen om noodzakelijkheid in de
ontwikkeling eener handeling. Bjornson is niet een steller van vragen;
daartoe weet hij veel te goed, hoe alles wezen moet. Hij is een
beantwoorder, of liever een doorhakker van de knoopen. Of Sigurd Slembe
anders had _kunnen_ handelen, daaraan besteedt hij niet veel aandacht;
het is hem genoeg, dat de man anders had _moeten_ handelen. Hij wil
verkondigen, dat wie langs den weg van misdaad een doel tracht te
bereiken, dat doel niet bereikt. Dat moet in zijn tooneelstuk uit een
exempel blijken. Dat is populaire moraal, en dat wil een
schouwburgpubliek gaarne zien.
Er wordt in Bjornson's stukken ontzettend veel geredeneerd, en dikwijls
zeer lang. Maar de vele sententies, die verkondigd worden, zijn in den
regel de stokpaarden van den dichter, geenszins zulke, die men in den
mond van helden der oudheid in de gegeven situatie wachten zou. Soms
leest men dingen van grenzenlooze naiveteit. Ook hiervoor zal een
voorbeeld uit 'Sigurd
|