uitdrukking te geven aan meegevoel.
Deze houding van Noorwegen heeft op Ibsen een diepen indruk gemaakt en
de pessimistische stemming doen rijpen, die in _Brand_ tot uiting komt.
Wij kunnen in Ibsen's werken, vooral in gedichten, de stemmingen nagaan,
waarmee hij de gebeurtenissen gevolgd heeft. Reeds werd er hierboven op
gewezen, dat in _Kongsemnerne_ de gedachte aan een in broederschap
vereenigd Skandinavie herkend kan worden in Hakons groote
koningsgedachte. Maar er bestaan ook veel directer aanduidingen. Reeds
in 1849 schreef Ibsen naar aanleiding van den eersten Sleeswijkschen
oorlog een 'oproep aan de Noorsche en Zweedsche broeders' onder den
titel _Vaagner, Skandinaver!_, waarin onder anderen gewezen wordt op het
gevaar, dat ook hen bedreigt (Efterladte Skrifter I, 31). In 1851 bracht
hij Denemarken hulde in een gedicht ter gelegenheid van een
Deensch-Noorsch studentencongres (_For Danmark_, Efterladte Skr. I, 87).
In 1863 riep hij in een welsprekend gedicht, _En Broder i Nod_, zijn
landgenooten op, om de zijde van Denemarken te kiezen, voor het te laat
is. Dan valt de slag, en Ibsen verlaat Noorwegen. Een gedicht van 1864
uit Rome: _Troens Grund_ (De Grond van het Geloof) bericht op
sarcastische wijze van een ervaring op die reis. De dichter had, zoo
zegt hij, zijn oproep (d.i. _En Broder i Nod_) over zijn volk
geslingerd; hij ging op reis. In de kajuit converseerden de passagiers
over den val van Dybbol, over de jonge Noorsche vrijwilligers.
Inderdaad, van een was een neef weggeloopen, een ander miste zijn
handelsbediende; men had dus belang bij de zaak. Op de sofa zat een
oude dame, flink en ferm; velen troostten haar of spraken bezorgdheid
uit over haar eenigen zoon. Maar vol vertrouwen knikt zij; over _hem_ is
zij gerust. De dichter bewondert haar en vindt, dat zijn volk toch nog
leeft in het geloof der vrouw. Tot het blijkt, wat de grond van haar
zekerheid is. Haar zoon was krijgsman in het Noorsche leger.
Interessant is het gedicht _Til de Medskyldige_ (Aan de Medeschuldigen),
een inleidende groep strofen bij de fragmenten van den epischen
_Brand_,--een voorstudie voor het drama, dat denzelfden titel
voert,--die na Ibsen's dood het licht zagen. Hier ontmoeten wij een
positieve breuk met de nationale romantiek. 'Medeschuldig' noemt hij
zijn landgenooten; de ware schuldigen echter zijn de dichters, is hij
zelf ook. Het volk was dood, maar de dichters hebben het lijk met
bloemen getooid en gedaan, of he
|