jsaards, Europeanen of inboorlingen, soldaten der
koninklijke of inlandsche regimenten, allerlei soorten van bedelaars,
boeren uit den omtrek, ontmoetten elkander, praatten, gesticuleerden,
behandelden de afkondiging en berekenden de kansen om de enorme som,
door het gouvernement uitgeloofd, te winnen. De opgewondenheid der
gemoederen zou niet grooter hebben kunnen zijn bij het rad eener
loterij, waarvan de grootste prijs duizend gulden zou bedragen
hebben. Men kan er zelfs nog bijvoegen, dat er ditmaal niemand was,
die niet een goed briefje kon nemen: dit briefje namelijk was het
hoofd van Dandou-Pant. Het is waar, dat men al zeer gelukkig moest
zijn om den nabob te ontmoeten en daarenboven stoutmoedig genoeg om
zich van hem meester te maken.
De fakir,--blijkbaar de eenige, die niet door de hoop bezield werd de
uitgeloofde belooning te winnen,--bewoog zich te midden der groepen,
bleef tusschenbeiden eens staan om te hooren wat men zeide, als iemand,
die er misschien zijn voordeel mede kon doen. Maar hij mengde zich
niet in de gesprekken, die gevoerd werden en, mocht zijn mond al stom
blijven, zijn oogen en ooren liet hij niet ongebruikt.
"Duizend gulden om den nabob op te sporen!" riep er een uit, zijne
kromme vingers ten hemel heffende.
"Niet om hem op te sporen," antwoordde een ander, "maar om hem te
vatten, dat een groot verschil maakt!"
"Dat zal waar zijn, want 't is geen man om zich maar zoo weerloos te
laten gevangen nemen."
"Maar vertelde men onlangs niet, dat hij in de jungles van Nepaul
aan de koorts gestorven was?"
"Daar is niets van waar! De slimme Dandou-Pant heeft zich voor dood
laten doorgaan, om met meer zekerheid in 't leven te kunnen blijven!"
"Er had zelfs een gerucht geloopen, dat hij te midden van zijn kamp
aan de grenzen begraven was!"
"Valsche lijkdienst om iedereen om den tuin te leiden!"
De fakir had geen spier van zijn gelaat vertrokken, toen hij dit
laatste feit hoorde bevestigen op een wijze, die geen den minsten
twijfel overliet. Doch wel rimpelde zich onwillekeurig zijn voorhoofd,
toen hij een van de luidruchtigste Hindoes van de groep, waarbij
hij zich gevoegd had, de volgende bijzonderheden hoorde vermelden,
bijzonderheden, die al te juist waren om niet waar te zijn.
"Dat is zeker," zeide de Hindoe, "dat in 1859 de nabob met zijn broeder
Balao Rao en den ex-rajah van Gonda, Debi-Bux-Singh de wijk genomen
had in een kamp, aan den voet van een der bergen van Nepaul. To
|