rders, Nana Sahib, moest vermeden worden.
Slechts twee vrienden,--twee beproefde vrienden,--bezochten ijverig het
huis van den kolonel. Het waren de ingenieur Banks en de kapitein Hod.
Banks had, zooals ik gezegd heb, juist de werkzaamheden voltooid,
waarmede hij belast was geweest ter vestiging van de "Great Indian
Peninsular" spoorbaan. Hij was een man van vijf en veertig jaren, in
de volle kracht des levens. Hij moest ook een werkzaam deel nemen aan
het leggen van den Madras-spoorweg, die bestemd was om de Arabische
golf in gemeenschap te brengen met de baai van Benguela; maar het was
niet waarschijnlijk, dat de werkzaamheden voor een jaar een aanvang
konden nemen. Hij rustte dus uit te Calcutta, zich bezig houdende
met verschillende onderwerpen van werktuigkunde, want het was een
werkzame en vruchtbare geest, die altijd op nieuwe uitvindingen uit
was. Buiten zijne bezigheden, wijdde hij al zijn tijd aan den kolonel,
met wien hij door een vriendschap van twintig jaren verbonden was. Ook
bracht hij al zijne avonden door onder de veranda van den bungalow,
in gezelschap van sir Edward Munro en van kapitein Hod, die juist
een verlof van tien maanden verkregen had.
Hod behoorde tot het 1e escadron karabiniers der koninklijke armee
en had den geheelen veldtocht van 1857-58 medegemaakt, eerst met sir
Colin Campbell in Oude en Rohilkhande, daarna met sir Hugh Rose,
in Centraal-Indie,--een veldtocht, die eindigde met de inneming
van Gwalior.
Kapitein Hod, een leerling uit de harde school van Indie, een
der voortreffelijke leden van de Club van Madras, roodblond van
haren en baard, was niet ouder dan dertig jaren. Ofschoon hij tot
het koninklijke leger behoorde, zou men hem voor een officier der
inlandsche armee gehouden hebben, zoo had hij zich gedurende zijn
verblijf op het schiereiland "geindianiseerd." Al was hij werkelijk
in Hindostan geboren, kon hij niet meer Hindoe geweest zijn. Voor
hem was Indie dan ook het land bij uitnemendheid, het beloofde land,
het eenige land waar een mensch leven kon. Daar inderdaad kon hij
aan al zijne neigingen voldoen. Soldaat van inborst, hernieuwden zich
onophoudelijk de gelegenheden om te strijden. Was hij, de uitmuntende
jager, niet in het land waar de natuur al de wilde dieren der schepping
scheen vereenigd te hebben, en al het behaarde en gevederde wild der
oude en nieuwe wereld? Had hij, de moedige bergbeklimmer, niet de
ontzagverwekkende bergketen van Thibet bij de hand, die
|