ken der
natuur nog nieuw is, is dikwijls reeds oud en vervallen in den arbeid
der menschen. In den zijdelingschen grondmuur links waren eenige diepe
scheuren gekomen, en het is door een dezer openingen, die half door het
kruis van een der torschende olifanten verborgen waren, dat Nana Sahib
weg sloop, zonder dat iemand zijn komst te Ellora had kunnen vermoeden.
De scheur kwam uit in een donkeren gang, die door den grondmuur liep en
zich in de diepte tot onder den bodem des tempels uitstrekte. Daar had
men een soort van onderaardsche kapel of put, nu droog, uitgegraven,
die tot vergaarbak van het regenwater diende.
Zoodra de Nana in den gang was gekomen, deed hij een zeker gefluit
hooren, dat door een gelijk gefluit beantwoord werd. Het was geen
echo. Weldra werd de duisternis verlicht door een Hindoe, die een
kleinen lantaren in de hand droeg.
"Geen licht!" zei de Nana.
"Ben jij het, Dandou-Pant?" antwoordde de Hindoe, die dadelijk zijn
lantaren uitdoofde.
"Ik, broeder!"
"Is.....?"
"Eerst iets te eten," antwoordde de Nana, "dan zullen we praten. Maar
noch om te praten, noch om te eten heb ik licht noodig. Neem mijn
hand en geleid me."
De Hindoe greep de hand van den Nana, nam hem mede naar de enge
kapel en liet hem zich uitstrekken op een hoop drooge kruiden, dien
hij zooeven verlaten had. Het fluiten van den fakir had hem uit zijn
laatsten slaap gewekt.
Deze man, gewoon zich in deze donkere schuilplaats te bewegen, had
spoedig eenig voedsel gevonden, brood, een soort van pastei, bereid van
kippenvleesch, dat veel in Indie gegeten wordt, en een kalbasflesch
met een halve pint met die sterke likeur, bekend onder den naam van
"arak," verkregen door de distillatie van het sap van den kokosnoot.
De Nana at en dronk zonder een woord te spreken. Hij bezweek bijna
van honger en vermoeienis. Zijn geheele leven concentreerde zich
toen in zijne oogen, die in de duisternis vuur schoten als de oogen
eens tijgers.
De Hindoe wachtte zonder zich te bewegen totdat de nabob goedvond om
te spreken.
Die man was Balao Rao, de eigen broeder van Nana Sahib.
Balao Rao, oudere broeder van Dandou-Pant, doch nauwlijks een jaar,
geleek hem lichamelijk sprekend, maar ook geestelijk was het Nana Sahib
volkomen. Dezelfde haat jegens de Engelschen, dezelfde sluwheid in
zijne plannen, dezelfde wreedheid in de uitvoering, dezelfde ziel in
twee lichamen. Gedurende den geheelen opstand hadden de twee broeders
elkander niet
|