hatryas, fiere krijgslieden, Sudras, armzalige
handwerkslieden van verschillende secten, parias, die buiten de
wet gesteld zijn en wier oogen de voorwerpen bezoedelen, die ze
beschouwen,--in een woord alle klassen of alle kasten van Indie,
de krachtige Radsjpoet den zwakkelijken Bengali op zijde dringende,
de lieden van Pendjab tegenover de mohamedanen van Scinde. Dezen
zijn in palankijns gekomen, genen in rijtuigen, getrokken door
groote bultossen. Dezen liggen uitgestrekt bij hunne kameelen, genen
hebben den weg te voet afgelegd en nog altijd stroomt het toe van alle
gedeelten van het schiereiland. Hier en daar worden tenten opgeslagen,
hier en daar ziet men uitgespannen karren, hier en daar hutten van
takken, die tot voorloopige woning van al die menschen dienen.
"Welk een gedrang!" zei kapitein Hod.
"Het water van den Phalgou zal van avond niet lekker zijn!" deed
Banks opmerken.
"En waarom niet?" vroeg ik.
"Omdat dat water heilig is en die heele verdachte troep er zich in
gaat baden, zooals de Gangisten in de wateren van den Ganges."
"Zijn we dan hier benedenwaarts van den stroom?" riep Hod uit, de
hand naar ons kamp uitstrekkende.
"Neen, kapitein, wees gerust," antwoordde de ingenieur, "we zijn
stroomopwaarts."
"Opperbest, Banks, want we moeten onzen IJzeren Reus zijn dorst aan
deze onzuivere bron niet laten lesschen!"
Intusschen vervolgden wij onzen weg te midden van die duizenden
Hindoes, in een betrekkelijk kleine ruimte opgehoopt.
Het oor werd getroffen door een wanluidenden klank van kettingen
en schelletjes. Het waren bedelaars, die de openbare liefdadigheid
inriepen.
Het wemelde namelijk van allerlei soorten van dat landloopers
gilde, over het geheele Indische schiereiland verspreid. De meesten
vertoonden valsche wonden en gebreken, als de Clopin-Trouillefous der
middeleeuwen. Doch, mogen de bedelaars van bedrijf meestal voorgewende
gebrekkigen zijn, met de dweepers is dit niet het geval. En inderdaad
zou het moeielijk geweest zijn voorbeelden te vinden van inniger
overtuiging.
Er bevonden zich daar fakirs, goussains, bijna naakt, met asch bedekt;
hier een met een stijven arm door hem voortdurend uitgestrekt gehouden
te hebben, daar een ander de hand doorboord met de nagels zijner
eigen vingers.
Anderen hadden zich tot voorwaarde gesteld den geheelen door
hen afgelegden weg met hun lichaam te meten. Zich op den grond
uitstrekkende, zich weder oprichtende, zich opnieuw uitstrekken
|