e groote
vlakten, de groote jungles, beter! Als we zoo voortgaan met langs
de spoorwegen te reizen, zullen we eindigen met er op te reizen en
zou onze IJzeren Reus tot een eenvoudige locomotief gedegradeerd
worden! Welk een achteruitgang!"
"Stel je gerust, Hod," antwoordde de ingenieur, "dat zal niet
gebeuren. We zullen ons weldra in je geliefkoosde streken wagen."
"Dus, Banks, gaan we rechtuit naar de Indisch-Chineesche grens,
zonder Lucknow door te gaan?"
"Ik zou er voor zijn deze stad te vermijden, en vooral Cawnpore,
zoo vol noodlottige herinneringen voor kolonel Munro."
"Je hebt gelijk," hernam ik, "en we kunnen er ons nooit ver genoeg
van verwijderd houden!"
"Zeg eens, Banks," vroeg kapitein Hod, "heb je tijdens je bezoek van
Benares, niets bijzonders van Nana Sahib vernomen?"
"Niets," antwoordde de ingenieur. "Waarschijnlijk zal de gouverneur
van Bombay nogmaals op een dwaalspoor gebracht en Nana nooit weder
in het presidentschap van Bombay verschenen zijn."
"Werkelijk, zeer waarschijnlijk," antwoordde de kapitein, "want anders
zou de oude opstandeling zeker al van zich hebben doen spreken?"
"Hoe het zij," zeide Banks, "gaarne zou ik zoo spoedig mogelijk die
vallei van den Ganges, die van Allahabad af tot Cawnpore toe, tijdens
den opstand der Sipayers, het tooneel van zooveel onheilen geweest is,
willen verlaten. Maar laten we vooral zorgen, dat de naam van die
stad, even als die van Nana Sahib, nooit meer in tegenwoordigheid
van den kolonel worde uitgesproken!"
Den volgenden dag wilde Banks mij wederom vergezellen tijdens
de weinige uren, die ik nog aan een bezoek van Allahabad zou
wijden. Misschien zouden er drie dagen noodig geweest zijn om de drie
steden, waaruit Allahabad eigenlijk bestaat, goed te zien. En toch
biedt zij over het geheel niet zooveel bijzonderheden aan als Benares,
alhoewel ook zij onder de heilige steden telt.
Van de Hindoesche stad valt niets te zeggen. Het is een ophooping
van lage huizen, gescheiden door nauwe straten, beschaduwd hier en
daar door prachtige tamarindeboomen.
Ook van de Engelsche stad en de kantonnementen zullen we niets
zeggen. Goed beplante, fraaie lanen, rijke woningen, groote pleinen,
al de elementen eener stad, eenmaal bestemd om een groote hoofdstad
te worden.
Het geheel is gelegen in een uitgestrekte vlakte, begrensd ten noorden
en ten zuiden door de Jumna (Djoemna) en den Ganges. Men noemt het de
"vlakte der Aalmoezen," omdat de Hindoesc
|