van een groep
enorme vijgeboomen. De nacht was even rustig als de dag stil geweest
was. De stilte werd zelfs niet verstoord door het gehuil der wilde
beesten. Onze olifant rustte evenwel. Zijn gebriesch liet zich niet
meer hooren. De kampvuren waren uitgedoofd en om den kapitein te
voldoen, liet Banks zelfs den electrischen stroom niet werken,
die de oogen van den IJzeren Reus in twee machtige vuurbakens
veranderde. Maar niets!
Dit was eveneens tijdens de dagen van den 1n en 2n Juni het geval. Het
was om wanhopig te worden.
"Ze hebben mijn koninkrijk Oude veranderd!" herhaalde kapitein Hod. "Ze
hebben 't in 't midden van Europa overgebracht. Er zijn hier evenmin
tijgers als in de laaglanden van Schotland!"
"Mogelijk, mijn waarde Hod," antwoordde kolonel Munro, "hebben ze hier
pas drijf jacht gehouden en zijn de dieren in massa verhuisd. Maar
wanhoop niet en wacht totdat we aan den voet van de bergen van Nepaul
zijn. Daar zult ge naar hartelust aan uw instinct van jager kunnen
voldoen."
"We willen het hopen, kolonel," antwoordde Hod het hoofd schuddende,
"want anders zouden we onze kogels tot hagel moeten omgieten!"
De dag van den 3n Juni was een der heetste, die we nog gehad
hadden. Zoo de weg niet door groote boomen beschaduwd was geworden,
geloof ik dat we letterlijk in onze rollende woning gekookt zouden
zijn. De thermometer steeg tot zeven-en-veertig graden in de schaduw en
er was zelfs geen tochtje wind. Het was dus mogelijk, dat de roofdieren
bij een dergelijke temperatuur, in dien gloeienden dampkring hunne
holen niet durfden te verlaten, zelfs des nachts.
Den volgende morgen, den 3n Juni, vertoonde zich de horizont bij het
opgaan der zon, voor de eerste maal vrij mistig in het westen. We
hadden toen het prachtige schouwspel van een dier verschijnselen van
luchtspiegeling, die men in zekere gedeelten van Indie "seekote,"
of luchtkasteelen en in andere "dessasur" of "zinsbegoocheling" noemt.
Het was geene gewaande watervlakte met hare zonderlinge uitwerkselen
van straalbreking, die zich aan onze blikken voordeed, het was een
lage heuvelrij, bebouwd met de meest fantastische kasteelen van de
wereld, iets in den trant van de hoogten langs den Rijn, met hare oude
roofsloten. In een oogwenk gevoelden we ons overgebracht, niet alleen
in het Romaansche gedeelte van het oude Europa, maar een tijdvak van
vijf of zes honderd jaren terug, in het hart der middeleeuwen.
Dit natuurverschijnsel gaf ons met ver
|