makkelijk het veld kunnen ontdekken,
terwijl de IJzeren Reus gelijken tred met hen zou houden. Het was mij
niet verboden hen op hun drijfjacht te vergezellen, ofschoon ik een
slechts weinig bedreven jager was, en ik voegde mij dan ook enkele
malen bij hen.
Ik moet niet onvermeld laten, dat kolonel Munro sedert het oogenblik
dat onze reis een nieuw tijdperk was ingetreden, zich wat minder
afgezonderd hield. Hij scheen buiten de meer volkrijke buurten, te
midden van de Ganges-vallei, die we pas doorreisd hadden, gezelliger
te worden. Onder die veranderde omstandigheden, scheen hij de kalmte
terug te erlangen van het bestaan, dat hij te Calcutta leidde. En toch,
kon hij vergeten, dat zijn rollend huis zich begaf naar het noorden
van Indie, waar een onweerstaanbaar noodlot hem heen trok? Hoe het zij,
onder de maaltijden, alsmede in den tijd, die gewoonlijk aan de siesta
gewijd wordt, was hij veel levendiger en dikwijls zelfs werd in de
uren van de halt, en in de schoone nachten, die het warme seizoen ons
nog schonk, het gesprek tot diep in den nacht voortgezet. Wat Mac Neil
aangaat, sedert het bezoek aan de put van Cawnpore, scheen hij mij nog
somberder toe dan gewoonlijk. Had misschien het gezicht van Bibi-Ghar
een haat bij hem verlevendigd, dien hij nog altijd hoopte te koelen?
"Neen, mijnheer, neen," zeide hij mij op zekeren dag, "'k houd het
voor onmogelijk, dat ze 't niet aan ons zouden hebben overgelaten
Nana Sahib te dooden."
De eerste dag ging voorbij zonder voorvallen die der moeite waard
zijn vermeld te worden. Noch kapitein Hod, noch Fox waren in de
gelegenheid eenig dier te schieten. Het was verdrietig en zonderling
genoeg om de vraag te wettigen of de verschijning van den IJzeren
Reus de vreeselijke roofdieren dezer streken niet op een afstand
hield. Werkelijk ging men eenige jungles voorbij, die toch de
gewone schuilplaatsen der tijgers en andere wilde dieren van het
kattengeslacht zijn en geen een vertoonde zich. Evenwel hadden
de jagers zich een paar mijlen ter zijde van onzen trein begeven
en moesten het zich getroosten Black en Phann mede te nemen om op
klein wild te jagen, waarvan "Monsieur Parazard" zijn dagelijkschen
voorraad eischte. Hij verstond geen rede daaromtrent, onze zwarte chef,
en toen de oppasser hem over tijgers, luipaarden en andere weinig
eetbare dieren sprak, trok hij minachtend de schouders op, zeggende:
"Is dat eetbare waar!"
Dienzelfden avond kampeerden wij onder het lommer
|