ne metgezellen wilden dit volstrekt niet, de een
nam hem bij de schouders op, de andere aan de voeten en goed schiks,
kwaad schiks, namen zij den tocht door het donkere bosch aan.
Twee uren achtereen dwaalden Hod en Fox op goed geluk rond, nu eens
stilhoudende, dan hun marsch weder hervattende, zonder een enkel
teeken, dat hun de richting naar het Stoomhuis aanwees.
Gelukkig drong eindelijk het schrille geluid van de stoomfluit,
duidelijker hoorbaar dan wanneer het geweerschoten geweest waren,
boven het geraas der elementen, tot hen door. Het was de stem van
den IJzeren Reus.
Een kwartier later, kwamen zij juist aan op het oogenblik dat de halt
weldra zou verlaten zijn. Het was meer dan tijd!
Mocht evenwel de trein zich op den breeden en effen weg van het bosch
voortspoeden, de brand ging even spoedig als hij. Wat het gevaar
dreigender maakte, was dat de wind veranderd was, wat meermalen bij
onweer plaatsheeft. Inplaats van ter zijde, waaide hij nu van achteren
en blies door zijn hevigheid het vuur nog meer aan. Het vuur maakte
zichtbaar vorderingen. Het regende brandende takken en gloeiende
spranken te midden van een wolk heete asch, van den grond opgewaaid,
alsof een krater allerlei brandbare voorwerpen in het luchtruim had
uitgebraakt. En werkelijk kon men dezen boschbrand nergens beter bij
vergelijken dan bij den loop van een stroom lava, zich een weg door
de vlakte banende en alles op zijn weg vernietigende.
Banks had het oog op dit alles en, al had hij het niet gezien, zou hij
het gemerkt hebben aan den verschroeienden wind, die den adem beklemde.
Men ging dus sneller voorwaarts, alhoewel dit op dien onbekenden
weg niet zonder gevaar was. Doch de weg was door den regen zoo diep
uitgehold, dat de machine niet zoo hard kon werken als de ingenieur
het wel gewenscht had.
Tegen half twaalf uur was er een nieuwe donderslag en was de bliksem
opnieuw ingeslagen! We uitten een kreet van ontzetting en dachten
dat Banks en Storr beiden getroffen waren in het torentje van waaruit
zij den trein bestuurden.
Dit ongeluk was ons evenwel bespaard geworden. Het was onze olifant,
die door de electrische ontlading aan de punt van een zijner lange
hangende ooren getroffen was.
Gelukkig was de machine er volstrekt niet door beschadigd, en het
scheen dat de IJzeren Reus de donderslagen wilde beantwoorden door
zijn sneller brieschend geluid.
"Hoera!" schreeuwde kapitein Hod, "hoera! Een olifant van vleesch
en been
|