geveer een uur en op bevel van kolonel Munro."
"Je weet niet waarheen hij gegaan is?"
"Neen, mijnheer Banks, en 'k weet ook niet waarom hij gegaan is."
"Er is toch sedert ons vertrek niets bijzonders voorgevallen?"
"Niets."
Banks kwam terug, deelde mij de afwezigheid van den sergeant mede
waarvan niemand de reden wist, en herhaalde:
"'k Weet niet wat er is, maar zeer zeker is er iets! We dienen wat
geduld te hebben."
Men zette zich aan tafel. Gewoonlijk nam kolonel Munro onder den
maaltijd deel aan het gesprek. Hij hoorde gaarne wat we op onze
uitstapjes gezien en ondervonden hadden. Ik vermeed steeds snaren aan
te roeren, die hem zelfs van verre den opstand der Sipayers konden
herinneren. Ik geloof dat hij het opmerkte, maar, zou hij mij dank
weten voor mijne discretie? Daarbij kwam dat het soms vrij moeielijk
was, als er gesproken werd over steden als Benares of Allahabad,
die het tooneel van oproerige bewegingen geweest waren.
Heden en onder het diner mocht ik dus terecht vreezen, verplicht
te zijn om over Allahabad te spreken. IJdele vrees. Kolonel Munro
ondervroeg noch Banks, noch mij, hoe we onzen dag besteed hadden. Hij
bleef zwijgen, tijdens den geheelen duur van onzen maaltijd. Zijne
afgetrokkenheid scheen zelfs van uur tot uur toe te nemen. Hij keek
dikwijls naar den weg, die naar de kantonnementen voerde en ik geloof
zelfs, dat hij verscheidene malen op het punt was van tafel op te staan
om beter in deze richting te kunnen zien. Sir Edward Munro wachtte
blijkbaar met ongeduld op de terugkomst van den sergeant Mac Neil.
Het diner ging dus vrij vervelend voorbij. Kapitein Hod keek Banks
aan, om hem stilzwijgend te vragen wat er toch aan scheelde, maar
Banks wist het evenmin als hij.
Toen het diner was afgeloopen, stapte kolonel Munro, in plaats van
zijn gewoon middagdutje te doen, de trede van de veranda af, deed
eenige schreden op den weg, sloeg er een laatste maal een langen blik
op en zeide, zich naar ons omkeerende:
"Banks, Hod en gij ook Maucler, zoudt gij me willen vergezellen tot
de eerste huizen van de kantonnementen?"
Wij verlieten onmiddellijk de tafel en volgden den kolonel, die
langzaam zonder een woord te spreken, voortstapte.
Na een honderd schreden afgelegd te hebben, bleef sir Edward Munro
staan voor een paal, die aan den rechterkant van den weg was opgericht
en waaraan een aankondiging was aangeplakt.
"Lees," zeide hij.
Het was de afkondiging, nu reeds meer dan
|