areilli, van
Jansi en van Morar, van het eiland Hydaspes en van Delhi vergeet! Hij
zal zien of ik vergeten heb, dat wij elkander's dood gezworen hebben!"
"Heeft hij zijn ontslag niet uit den dienst genomen?" vroeg Balao Rao.
"O! wat dat aangaat!" antwoordde Nana Sahib, "bij de eerste beweging
treedt hij weder in dienst! Maar wordt ook deze opstand onderdrukt,
dan zal ik hem opsporen tot in zijn bungalow van Calcutta en hem
daar dooden!"
"Goed, maar nu?...."
"Nu, het eenmaal begonnen werk moet voortgezet worden. De beweging
zal dezen keer nationaal zijn. Als in de steden en buiten op het
land de Hindoes opstaan, zullen de Sipayers spoedig gemeene zaak
met hen maken. Ik heb het midden en noorden van Dekan doorgetrokken
en overal heb ik de gemoederen geneigd tot den opstand gevonden. Er
zijn geen steden, noch gehuchten, waar we geen aanvoerders hebben,
gereed om dadelijk te handelen. De Brahmanen zullen het volk
opwinden. De godsdienst zal ditmaal de volgelingen van Civa en van
Vishnoe medesleepen. Op het vooraf beraamde tijdstip, zullen bij het
overeengekomen signaal, millioenen Hindoes opstaan, en de koninklijke
armee zal vernietigd worden!"
"En Dandou-Pant?...." vroeg Balao Rao, de hand van zijn broeder
grijpende.
"Dandou-Pant," antwoordde de Nana, "zal niet slechts zijn de op
het sterke kasteel Bilhour bekroonde Peischwah! Hij zal dan zijn de
souverein van het heilige land der Indien!"
Na deze woorden gesproken te hebben, bleef Nana Sahib, de armen
gekruist, met den droomenden blik van hen, die niet het verledene of
het tegenwoordige, maar de toekomst gadeslaan, in stilte verzonken.
Balao Rao wachtte zich wel hem te storen. Liever liet hij deze
ongetemde ziel zich door haar eigen vuur ontvlammen en des
noods was hij immers daar om het vuur dat in hem smeulde, aan te
blazen. Nana Sahib kon geen medeplichtige hebben, inniger aan zijn
persoon verbonden, geen vuriger raadsman om hem zijn doel te doen
bereiken. Het is reeds gezegd, het was zijn ander ik.
Na eenige minuten van stilte, richtte de Nana het hoofd op en kwam
tot den tegenwoordigen toestand terug.
"Waar zijn onze metgezellen?" vroeg hij.
"In de grotten van Adjuntah, waar ze ons volgens afspraak zouden
wachten," antwoordde Balao Rao.
"En onze paarden?"
"'k Heb ze een eind van hier op den weg van Ellora naar Boregami in
bewaring gegeven."
"Bij Kalagani immers?"
"Juist, broeder. Ze worden daar goed verzorgd en staan gereed om
te
|