in een vlakte gelegen, zijn de kaden droog en is de stroom
van richting en van monding veranderd! Zoo ging het met Rajmahal,
zoo met Gaur, die beiden vroeger door den ongetrouwen stroom bespoeld,
nu te midden van de dorre rijstvelden der vlakte van dorst omkomen!"
"En!" antwoordde ik, "moet men niet vreezen dat ook Calcutta een
dergelijk lot beschoren is?"
"Wie weet?"
"Wel! zijn wij er dan niet?" antwoordde Banks. "'t Is maar een quaestie
van dijken! Als 't noodig is, zullen de ingenieurs de overstroomingen
van dien Ganges wel weten te bedwingen! Men zal hem het dwangbuis
aantrekken!"
"Gelukkig voor u, waarde Banks," antwoordde ik, "dat de Hindoes u
zoo niet hooren spreken over hun heiligen stroom! Ze zouden het u
nooit vergeven!"
"Werkelijk," antwoordde Banks, "is de Ganges een zoon van God, als
hij God zelf niet is, en niets van 't geen hij doet, is kwaad in
hunne oogen!"
"Zelfs de koortsen, de cholera, de pest niet, die hij in endemischen
toestand onderhoudt!" riep kapitein Hod uit. "Het is waar, dat de
tijgers en de krokodillen, waarvan het in de Sunderbunds krioelt, er
niet te slechter om varen. Integendeel? Men zou waarlijk zeggen, dat
de verpeste lucht die dieren goed doet, als de zuivere lucht van ons
sanitarium de Engelsch-Indiers gedurende het warme jaargetijde. O! die
roofdieren!--Fox?" zei Hod, zich naar zijn oppasser omkeerende,
die de tafel afnam.
"Kapitein?" antwoordde Fox.
"Heb je daar je zevenendertigste niet gedood?"
"Ja, kapitein, twee mijlen van de haven van Canning," antwoordde
Fox. "'t Was op een avond...."
"Genoeg, Fox!" hernam de kapitein, een groot glas grog ledigende,
"'k ken de geschiedenis van den zevenendertigsten. Die van den
achtendertigsten zou me meer belang inboezemen!"
"De achtendertigste is nog niet dood, kapitein!"
"Je zult hem dooden, Fox, zooals ik mijn eenenveertigsten!"
Men ziet dat in de gesprekken van kapitein Hod en zijn oppasser het
woord "tijger" nooit werd uitgesproken. Het was onnoodig, de twee
jagers begrepen elkander.
Intusschen versmalde zich de bedding der Hoogly, die bij Calcutta
bijna een kilometer breed is, al naarmate wij verder gingen. Boven
de stad zijn de oevers vrij laag en heerschen er maar al te dikwijls
geduchte cyclonen, die hunne verwoestingen over de geheele provincie
uitstrekken. Geheele wijken worden vernietigd, honderden huizen
verpletterd, onmetelijke bebouwde velden verwoest, duizenden lijken
bedekken steden en veld
|