ven, terwijl de sergeant hem er zeker toe aanzette!
Den 19n Mei, tegen twaalf uren hadden wij het gehucht Chittra achter
den rug. Het Stoomhuis bevond zich nu honderdvijftig kilometers van
zijn punt van uitgang verwijderd.
Den volgenden dag, 20 Mei, kwam de IJzeren Reus, bij het vallen van
den nacht, na een buitengewoon heeten dag, in de omstreken van Gaya
aan. Aan den oever eener heilige rivier, de Phalgou, zeer bekend bij
de bedevaartgangers, werd halt gehouden. De twee huizen hielden stand
op een fraaie plek, aan den steilen oever, beschaduwd door schoone
boomen, op twee mijlen ongeveer van de stad af.
Ons voornemen was zesendertig uren op deze plaats te vertoeven,
namelijk twee nachten en een dag, want de plek bood veel
bezienswaardigs aan, zooals ik reeds vroeger gezegd heb.
Den volgenden dag begaven Banks, kapitein Hod en ik te vier uur
's morgens, teneinde de middaghitte te vermijden, na afscheid van
kolonel Munro genomen te hebben, zich naar Gaya.
Men verzekert dat jaarlijks honderdvijftig duizend geloovigen naar dit
middelpunt der Brahmaansche vestigingen stroomden. En inderdaad waren
bij de toegangen tot de stad de wegen bezaaid met een ontelbaren stoet
mannen, vrouwen, grijsaards en kinderen. Al die menschen gingen bij
wijze eener processie door het veld, na de duizend vermoeienissen van
een langen pelgrimstocht getrotseerd te hebben ter vervulling hunner
godsdienstige plichten.
Banks had reeds vroeger dit grondgebied van Behar bezocht tijdens
hij opmetingen deed voor een spoorweg, die nog niet tot uitvoering
gekomen was. Hij kende dus het land en we konden geen beteren gids
hebben. Hij had overigens kapitein Hod verplicht al zijn jachttuig
in het kamp te laten en men had dus niet te vreezen, dat onze Nimrod
ons onderweg verlaten zou.
Even voor in de stad aan te komen, waaraan men met recht den naam van
heilige stad kan geven, deed Banks ons stil houden voor een heiligen
boom, waaromheen pelgrims van allerlei leeftijd en van beide seksen
in aanbidding waren neergezonken.
Deze boom was een "pipala," met een enormen stam; maar, hoewel de
meeste takken reeds van ouderdom waren afgevallen, kon hij toch
niet meer dan twee of driehonderd jaren levens tellen. Dit zou ook
twee jaren later bevestigd worden door Louis Rousselet, op zijn
belangwekkende reis door het Indie der Rajahs.
De boom Boddhi, was de godsdienstige naam van dezen laatsten
vertegenwoordiger van het geslacht van pipala's, die gedu
|