secretaris, die onze equipage eens kwam bekijken. Toen dit
afgeloopen was, bood dit personage ons aan,--en dit aanbod werd gaarne
aangenomen,--de tuinen van het paleis te gaan zien, beplant met de
heerlijkste planten der tropische gewesten, besproeid door het water
uit vijvers of uit beken, die in alle richtingen heen liepen, het
park te bezoeken, versierd met hier en daar schilderachtig geplaatste
kiosken, bekleed met groene grasperken, bevolkt door reeen, herten,
olifanten, vertegenwoordigers der huisdieren, en door tijgers, leeuwen,
panters, beren, vertegenwoordigers der wilde dieren, die in prachtige
menagerieen verblijf hielden.
"Tijgers in kooien als vogels, kapitein!" riep Fox uit. "Hoe treurig
toch!"
"Ja, Fox!" antwoordde de kapitein. "Als men hen ondervroeg, die
goede beesten, zouden ze liever in de jungles rondzwerven.... zelfs
op geweerschots afstand!"
"Of ik dat begrijp, kapitein!" antwoordde de oppasser, een zucht
loozende.
Den volgenden morgen, 10 Mei, verlieten we Burdwan. Het Stoomhuis,
goed van alles voorzien, ging weder op weg, dwars de rails over, in
rechtstreeksche richting naar Ramghur, eene stad op vijf en zeventig
mijlen ongeveer van Calcutta gelegen.
Wel is waar liet deze reisweg rechts de belangrijke stad Mourchedabad
liggen, die noch in haar Indisch, noch in haar Engelsch gedeelte iets
bijzonders aanbiedt; Monghir, een soort van Birmingham in Hindostan,
op een voorgebergte genesteld, dat den heiligen stroom bestrijkt;
Patna, de hoofdstad van het koninkrijk Behar, dat we schuins zouden
doortrekken, een rijke stapelplaats voor het opium en die dreigt
te verdwijnen onder den rijkdom van klimplanten, waarvan de flora
krioelt. Doch het kwam ons beter uit een meer zuidelijke richting te
volgen, twee graden beneden de vallei van den Ganges.
Op dit gedeelte van de reis, werd de IJzeren Reus iets meer aangezet
en in een lichten draf gebracht, waaruit wij de uitmuntende inrichting
onzer opgehangen huizen leerden op prijs stellen. De weg was overigens
best en leende zich goed tot de proefneming. Zouden de roofdieren
verschrikt geworden zijn bij de passage van den reusachtigen olifant,
rook en stoom uitbrakende? Mogelijk wel! Zeker is het, dat we tot
groote verbazing van kapitein Hod er te midden der jungles dezer streek
geen een zagen. Doch het was in de noordelijke streken van Indie en
niet in de provincies van Bengalen, dat hij zijn lust tot jagen wilde
botvieren en hij dacht er daarom nog
|