gen of liever het eerste huis, diende tot woning voor
kolonel Munro, kapitein Hod, Banks en mij.
Het tweede huisvestte sergeant Mac Neil en de lieden, die het personeel
van den tocht uitmaakten.
Banks had zijne belofte gehouden, kolonel Munro de zijne en ziedaar
hoe men in den morgen van den 6n Mei, in die buitengewone equipage
vertrokken was om de noordelijke streken van het Indische schiereiland
te bezoeken.
Doch waartoe zulk een kunstmatige olifant? Waarom die fantasie,
in strijd met den praktischen geest der Engelschen? Tot nog toe was
het nooit bij iemand opgekomen om aan een locomotief, bestemd om,
hetzij op de groote straatwegen of op de rails der spoorbanen, te
circuleeren, de gedaante van een viervoetig dier te geven!
Het valt niet te ontkennen, dat we, voor 't eerst de wonderlijke
machine ziende, ten hoogste verbaasd stonden te kijken. Er kwam geen
einde aan de vragen, die onzen vriend Banks ten opzichte der machine
gedaan werden. Volgens zijne plannen toch en onder zijne leiding was
deze weglocomotief vervaardigd. Wie had hem de zonderlinge gedachte
ingeblazen haar tusschen de ijzeren wanden van een mechanischen
olifant te verbergen?
"Mijne vrienden," vergenoegde Banks zich zeer ernstig te antwoorden,
"kent ge den rajah van Bouthan?"
"Ik ken hem," antwoordde kapitein Hod, "of liever, ik kende hem,
want hij is nu sedert drie maanden overleden."
"Welnu, voor hij stierf," antwoordde de ingenieur, "was de rajah
van Bouthan niet alleen in leven, maar hij leefde heel anders
dan een ander. Hij was zeer op pracht gesteld, onder welken vorm
ook. Hij weigerde zich niets, niets namelijk van 't geen hem in
zijn hoofd opkwam. Hij bedacht het onmogelijke en indien zijn
beurs niet onuitputtelijk geweest ware, had zij werkelijk kans
gehad uitgeput te worden in de verwezenlijking zijner weelderige
fantasie. Hij was rijk als de nabobs van vroegere tijden. Zoo hij
ooit door eenige zorg gekweld werd, dan was het door de zorg hoe
zijne schatten iets minder alledaags te verteren dan zijne millioenen
rijke medebroeders. Nu kwam er eens een gedachte bij hem op, die zich
zoodanig van hem meester maakte, dat hij er niet meer van kon slapen,
een gedachte waarop Salomo trotsch zou geweest zijn, en die hij zeker
verwezenlijkt zou hebben, als hij den stoom gekend had: de gedachte
namelijk om op eene tot nog toe geheel nieuwe wijze te reizen, met
een equipage zooals nooit iemand er een had kunnen droomen. Hij
kende mij, li
|