t hadden, die
van een hoogte van vijftig vademen valt, gebroken en verscheurd door
de scherpe rotsen van kwarts en basalt. Vloeibaar stof dwarrelde in
den bergpas rond en zou, zoo de maan in dien schoonen lentenacht den
horizont verlicht had, het prachtige schouwspel hebben opgeleverd
van de zeven kleuren van den regenboog.
De Nana, Balao Rao en Kalagani vertoonden zich nu in den bergpas,
die op deze plaats een scherpe kromming maakt en een prachtig uitzicht
geeft op de vallei, verrijkt door de meesterstukken der boeddhistische
bouwkunst. Daar, op de muren dier tempels, rijkelijk met zuilen,
rozetten, arabesken, veranda's versierd, bevolkt met kolossale
figuren van fantastisch gevormde dieren, voorzien van in de rotsmassa
uitgeholde sombere cellen, eertijds door priesters, de bewaarders
dezer heilige verblijfplaatsen bewoond, kan de kunstenaar ook nog
eenige fresco's bewonderen, die eerst gisteren geschilderd schijnen
te zijn en die koninklijke plechtigheden, godsdienstige processies,
veldslagen voorstellen waarin al de wapenen van dien tijd voorkomen,
zooals ze in de eerste tijden van de christelijke jaartelling in het
prachtige land van Indie in zwang waren.
Nana Sahib kende al de geheimen dezer onderaardsche verblijven. Meer
dan eens hadden zijne metgezellen en hij, door de koninklijke
troepen in 't nauw gebracht, er in de kwade dagen van den opstand
een schuilplaats gevonden. De onderaardsche galerijen, die ze met
elkander verbonden, de nauwste tunnels in de kwartsachtige rotsmassa
uitgegraven, de bochtige gangen, die elkaar in alle richtingen
kruisten, de duizend vertakkingen van dien doolhof, die den geduldigste
wanhopend zouden gemaakt hebben, alles was hem gemeenzaam. Hij kon er
niet verdwalen, zelfs al verlichtte geen fakkel hunne donkerste hoeken.
De Nana ging als iemand, volkomen zeker van zich zelven, recht naar
een van de minst belangrijke holen der groep. De opening was verborgen
door dicht struikgewas en een hoop groote steenen, afkomstig van een
oude instorting, tusschen de struiken van den bodem en de planten,
die tusschen de spleten van de rots groeiden.
Een licht tikje op den wand was den nabob voldoende om zijne
tegenwoordigheid aan de opening van het hol te kennen te geven.
Dadelijk kwamen twee of drie hoofden van Hindoes tusschen de takken
te voorschijn, daarna tien, twintig en weldra vormden die hoofden,
door lichamen gevolgd, als slangen tusschen de steenen doorkruipende,
een groep van
|