verlaten. Na de nederlaag had hetzelfde kampement
aan de grenzen van Nepaul hun een schuilplaats verleend. En nu,
door een zelfde gedachte bezield de worsteling op nieuw te beginnen,
waren zij beiden gereed te handelen.
Toen de Nana, door den haastig verslonden maaltijd verkwikt, zijne
krachten had terug erlangd, bleef hij eenigen tijd met het hoofd
in de handen geleund zitten. Balao Rao, meenende dat hij zich door
eenige uren slaap wilde versterken, bewaarde altijd het stilzwijgen.
Doch Dandou-Pant, het hoofd oprichtende, vatte de hand van zijn
broeder en zeide met doffe stem:
"'k Ben gesignaleerd in het presidentschap van Bombay! De gouverneur
van het presidentschap heeft een prijs op mijn hoofd gesteld! Hij heeft
duizend gulden uitgeloofd aan hen, die hem Nana Sahib zal overleveren!"
"Dandou-Pant!" riep Balao Rao uit, "je hoofd is meer waard! Dat zou
nauwlijks de prijs van het mijne zijn en na drie maanden zouden ze
maar al te gelukkig zijn ze beiden voor tien duizend gulden te hebben!"
"Ja," antwoordde de Nana, "over drie maanden, den 23n Juni, is het
de verjaardag van den veldslag van Plassey waarvan de honderdste
verjaardag, in 1857, het eind van de Engelsche heerschappij en de
vrijmaking van het zonneras moest zien! Onze profeten hadden het
voorzegd! Onze barden hadden het bezongen! Binnen drie maanden,
broeder, zullen honderd negen jaren verloopen zijn en nog altijd is
de vreemdeling heer en meester over Indie!"
"Dandou-Pant," antwoordde Balao Rao, "wat in 1857 niet gelukt is,
kan en moet tien jaren later gelukken. In 1827, in 1737, in 1847
hebben er oproeren in Indie plaats gehad! Om de tien jaar worden de
Hindoes door de omwentelingskoorts aangetast! welnu, dit jaar zullen
ze zich genezen door zich in golven Europeesch bloed te baden!"
"Dat Brahma ons geleide," zeide Nana zacht, "en dan oog om oog, tand
om tand! Wee den aanvoerders van het koninklijke leger, die onder de
slagen onzer Sipayers niet gevallen zijn! Laurence is dood, Barnard
is dood, Hope is dood, Napier is dood, Hodson is dood, Havelock is
dood! Maar eenigen hebben het overleefd! Campbell, Rose leven nog,
en onder hen hij, dien ik het meest van allen haat, die kolonel Munro,
die afstammeling van den beul, hij, die met eigen hand mijn gezellin,
de Rani van Jansi gedood heeft! Als hij in mijn handen valt, zal hij
zien of ik de gruwelen van den kolonel Neil, de moorden van Sekander
Bagh, de slachtingen van het paleis der Begoem, van B
|