man aangebeden. Zij was nauwelijks zeven
en twintig jaar oud, toen zij met de tweehonderd slachtoffers dier
afschuwelijke slachterij verdween. Mistress Orr en miss Jackson,
wonderdadig gered na de inneming van Lucknow, hadden hun man en
hun vader overleefd. Wat Lady Munro betreft, zij kon haren man niet
teruggegeven worden. Het was onmogelijk geweest hare overblijfselen,
onder die van zoovele slachtoffers in den put van Cawnpore, weder te
vinden en ze een christelijke begrafenis te bezorgen.
Sir Edward Munro was wanhopig en had van dat oogenblik af slechts eene
gedachte, eene enkele slechts, die van Nana Sahib weder te vinden,
dien het Engelsche gouvernement overal deed opsporen en met zijn
wraak een soort van dorst naar recht te stillen, die hem verteerde. Om
vrijer in zijne handelingen te zijn, nam hij zijn ontslag.
Mac Neil volgde hem op al zijn schreden. Deze twee menschen, door
denzelfden geest bezield, eene zelfde gedachte met zich omdragende,
slechts hetzelfde doel beoogende, trachtten als speurhonden hem op het
spoor te komen, maar zij waren niet gelukkiger dan de Engelsch-Indische
politie. De Nana wist aan alle nasporingen te ontkomen en na drie jaren
van vruchtelooze pogingen, moesten de kolonel en de sergeant hunne
nasporingen voorloopig staken. Daarenboven had zich omstreeks dezen
tijd het gerucht van den dood van Nana Sahib door Indie verspreid en
ditmaal met zulk een schijn van waarheid, dat er geen reden was het
te betwijfelen.
Sir Edward Munro en Mac Neil keerden naar Calcutta terug, waar zij zich
in dien afgelegen bungalow vestigden. Daar, geen boeken noch dagbladen
lezende, die hem het bloedige tijdperk van den opstand in het geheugen
hadden kunnen terugroepen, nooit zijn woning verlatende, leefde de
kolonel als iemand wiens leven verder doelloos is. Nooit evenwel was
de vrouw, die hij eenmaal zoo liefhad, uit zijne gedachten. Het scheen
zelfs, dat de tijd niet vermocht zijn smart te lenigen.
Wij moeten hier nog bijvoegen, dat de mare der wederverschijning van
den Nana in het presidentschap van Bombay,--de tijding, die sedert
eenige dagen in omloop was,--niet ter oore van den kolonel gekomen
was. En dat was gelukkig, want hij zou onmiddellijk den bungalow
verlaten hebben.
Dit had Banks mij medegedeeld, alvorens mij in deze woning voor te
stellen, waar de vreugde voor altijd verbannen was en ziedaar ook
de reden waarom elke zinspeling op den opstand der Sipayers en den
wreedsten hunner aanvoe
|