en prijs op
zijn hoofd gesteld was. Zeker was het dat hij overijld op de vlucht had
moeten gaan en zich op nieuw in zulk een goed verborgen schuilplaats
had moeten verbergen, dat hij aan de nasporingen van de agenten der
Engelsch-Indische politie kon ontsnappen.
De Nana verloor in den nacht van den 6n op den 7n Maart geen uur. Hij
kende het land volkomen en besloot Ellora te bereiken, gelegen op
vijf en twintig mijlen van Aurungabad, om zich daar bij een zijner
medeplichtigen te voegen.
De nacht was donker. De gewaande fakir richtte zich, na zich
overtuigd te hebben dat hij niet vervolgd werd, naar het praalgraf,
op eenigen afstand van de stad opgericht ter eere van den mohamedaan
Sha-Soufi, een heilige wiens reliquien den naam hebben genezingen
te volbrengen. Maar alles sliep toen in het praalgraf, priesters en
bedevaartgangers, en de Nana kon zich bewegen zonder door lastige
vragen verontrust te worden.
Evenwel was het niet zoo duister, dat dit granietblok, het onneembare
fort van Daoulutabad dragende en zich midden in eene vlakte tot eene
hoogte van twee honderd veertig voet verheffende, zijn ontzaglijk
schaduwbeeld aan de blikken kon onttrekken. Toen de nabob het
zag, herinnerde hij zich dat een der keizers van Dekan, een zijner
voorouders, zijn hoofdstad had willen maken van de uitgestrekte stad,
die vroeger aan den voet van het fort gebouwd was. En werkelijk
zou het een onverwinlijke positie geweest zijn, zeer geschikt om in
dit gedeelte van Indie het middelpunt eener oproerige beweging te
worden. Doch Nana Sahib wendde het hoofd om en had slechts een blik
vol haat over voor die sterkte, nu in de handen zijner vijanden.
Op deze vlakte volgde een meer afwisselend terrein. Het waren de eerste
oneffenheden van den bodem, die weldra bergachtig zou worden. De Nana,
nog in de volle kracht des levens, vertraagde zijne schreden niet,
toen hij reeds vrij steile hellingen moest beklimmen. Hij wilde dien
nacht vijf en twintig mijlen maken, dat is den afstand afleggen,
die Ellora van Aurungabad scheidt. Eenmaal daar, hoopte hij in
veiligheid te kunnen uitrusten. Ook hield hij zich niet op, noch in
een karavansera, voor iedereen open, die men op weg ontmoette, noch
in een half vervallen bungalow, waar hij in een afgezonderd gedeelte
van den berg een paar uur had kunnen slapen.
Bij het opgaan der zon ging de vluchteling om het dorp Ranzah heen,
dat het zeer eenvoudige graf bezit van den grootsten Mongoolschen
keizer
|