teroever
van de Doudhma, het praalgraf van de begunstigde sultane van Shah
Jahan, vader van Aureng-Zeb, de moskee, gebouwd volgens den sierlijken
Tadje d'Agra, die zijn vier minarets rondom een bevallig geronden
koepel ten hemel richt, nog andere monumenten, kunstig gebouwd, rijk
versierd, getuigen van de macht en de grootheid van den beroemdsten
overwinnaar van Hindostan, die dit koninkrijk, waarbij hij Kaboel en
Assam voegde, tot een ongekenden trap van grootheid bracht.
Alhoewel de bevolking van Aurungabad, zooals wij reeds zeiden, sterk
verminderd was, kon toch een man te midden van de zoo verschillende
typen, waaruit zij was samengesteld, zich nog gemakkelijk verborgen
houden. De fakir, hij mocht dan waar of valsch zijn, onderscheidde
zich in niets van die volksmassa. Het krioelt van zijne gelijken in
Indie. Zij maken met de "Sayeds" (muzelmannen uit het geslacht van
den profeet) een lichaam uit van de godsdienstige bedelaars, die te
voet of te paard een aalmoes vragen en deze weten te eischen, als men
haar niet goedschiks geeft. Zij versmaden ook de rol van vrijwillige
martelaars niet en genieten in de lagere rangen van het Hindoesche
volk een groot vertrouwen.
De fakir, van wien hier sprake is, was een rijzig man van vijf
Engelsche voeten negen duim. Indien hij ouder dan veertig was, bedroeg
dit op zijn hoogst een paar jaar. Zijn gelaat herinnerde aan de schoone
Mahratten-type, vooral door den glans zijner zwarte, levendige oogen;
maar moeielijk zou men anders op dat door de kinderpokken vreeselijk
geschonden gelaat de fijne trekken van zijn ras herkend hebben. De
man was overigens in de kracht van zijn leven en vlug en sterk. Als
kenmerkend teeken ontbrak hem een vinger aan de linkerhand. De haren
rood geverfd, ging hij half naakt, barrevoets, een tulband op het
hoofd, nauwlijks bedekt met een versleten, gestreept wollen hemd,
om het middel toegehaald. Op zijn borst waren in levendige kleuren de
zinnebeelden te zien van de twee behoudende en verwoestende beginselen
der Hindoesche godenleer, de leeuwenkop van de vierde incarnatie
(vleesch-mensch-wording) van Vishnoe, de drie oogen en de symbolische
drietand van den woesten Civa.
Evenwel heerschte er in de straten van Aurungabad een licht te
begrijpen drukte, meer bijzonder in die waarin de cosmopolitische
bevolking der geringe wijken zich samendrong. Daar krioelde het
buiten de armzalige stulpen, die haar tot woning strekten. Mannen,
vrouwen, kinderen, gri
|