einde der stad. Zij werd slechts bezocht door eenige achterblijvers,
die haar haastig doorliepen om zich naar de meer bezochte wijken te
begeven. Weldra liet zich het geluid der laatste voetstappen hooren,
maar de Hindoe merkte niet op, dat hij niet de eenige was, die langs
den oever der rivier liep.
De fakir volgde hem altijd en koos de donkere plekken van het terrein,
hetzij onder bescherming der boomen, hetzij dicht langs de sombere
muren der hier en daar verspreide in puin gevallen woningen.
De voorzorg was niet overbodig. De maan was zooeven opgekomen en
verspreidde een onzeker licht. De Hindoe zou dus hebben kunnen zien,
dat hij bespied en zelfs dicht achtervolgd werd. De schreden van den
fakir te hooren, ware onmogelijk geweest. Deze gleed op zijn bloote
voeten voort eerder dan hij liep. Niet het geringste geluid verried
zijn tegenwoordigheid aan den oever van de Doudhma.
Vijf minuten waren op deze wijze verloopen. De Hindoe bereikte als
werktuiglijk de armzalige schuit, waarin hij gewoon was den nacht
door te brengen. De richting, die hij volgde, was voor geen andere
uitlegging vatbaar. Hij liep als iemand, die gewoon was elken avond
deze verlaten plaats te bezoeken; hij was geheel verdiept in de
gedachte van den stap, dien hij den volgenden dag bij den gouverneur
ging doen. De hoop zich op den nabob te wreken, die zijne gevangenen
nooit bijzonder zacht behandeld had, gevoegd bij de hevige begeerte
den uitgeloofden prijs te winnen, maakte hem blind en doof.
Hij had dan ook niet het minste bewustzijn van het gevaar, dat hij
door zijn onvoorzichtig gebabbel liep.
Hij zag niet, dat de fakir hem langzamerhand naderde.
Maar plotseling sprong als een tijger een man op hem toe, met iets
bliksemends in de hand. Het was het maanlicht, dat het lemmer van
een maleischen dolk bescheen.
De Hindoe viel, in de borst getroffen, met een doffen slag op den
grond.
Evenwel was de ongelukkige, hoewel de stoot met een zekeren arm was
toegebracht, niet dood. Eenige half uitgesproken woorden ontsnapten
met een golf bloeds zijne lippen.
De moordenaar bukte zich naar den grond, pakte zijn slachtoffer aan,
lichtte het in de hoogte, en, zijn eigen gelaat door het volle licht
der maan latende beschijnen, zeide hij:
"Herkent ge me?"
"Hij!" prevelde de Hindoe.
En de vreeselijke naam van den fakir zou zijn laatste woord zijn,
toen hij plotseling stikte en den laatsten adem uitblies.
Een oogenblik later verdween he
|